Net zoals bij vorige verkiezingen dienden zich op 18 mei verschillende lijsten aan van een uiterst linkse signatuur: Resist, LSP en PVDA. Met dit artikel willen we de balans opmaken van hun diverse politieke oriëntaties.

Resist en de PVDA

Nieuwkomer Resist was een kartel tussen PVDA, AEL en ‘onafhankelijken’. Voor het eerst aanvaardde de PVDA een electorale alliantie. Hiervoor verwaterde ze haar programma tot op het niveau dat voor de AEL aanvaardbaar was. Sommigen bleven de PVDA haar sektarisme en stalinisme verwijten. We hebben het hier zowel over het standpunt van een aantal intellectuelen (o.m. Kruithof) en activisten van diverse sociale bewegingen, als over de ‘kritische’ stemoproep van voornamelijk (ex-)SAP’ers. Naast de traditionele kritiek op het stalinisme verschilden beide stellingnames van mening over de AEL. De eersten stelden zich zeer kritisch op naar de kwestie van scheiding tussen kerk en staat en de band met andere emancipatiebewegingen, voornamelijk de vrouwen- en holebibeweging. De anderen beklemtoonden het positief karakter van een groeiend radicaliserend cultureel-nationaal bewustzijn van de onderdrukte allochtone gemeenschap en riepen op om vooralsnog op Resist te stemmen.

Natuurlijk is de PVDA vaak sektarisch in perspectief en methodes. Op andere momenten zijn zij weer opportunistisch, bijvoorbeeld wanneer ze het geflirt van de AEL met bepaalde reactionaire ideeën weigeren te bekritiseren. Voor een kritiek op Resist is het sektarisme en opportunisme van de PVDA echter van secundair belang. Onze belangrijkste kritieken op Resist zijn hun lauw reformistisch programma en hun (gebrek aan) oriëntatie naar de organisaties van de arbeidersbeweging (lees het artikel De Lijst Resist - Weerstand bieden, ja maar hoe?De Lijst Resist - Weerstand bieden, ja maar hoe?).

Intussen zijn de electorale resultaten bekend: 17.604 stemmen voor de senaatslijst (0,43 procent) in geheel Vlaanderen en 0,84 procent voor de kamer in de provincie Antwerpen. Niet bijster veel voor een aangekondigde doorbraak, hoewel rekenkundig het aantal stemmen in Antwerpen stad kan zorgen voor een gemeenteraadszetel. De slag om Antwerpen draait echter eerst en vooral tussen het Vlaams Blok en de SP.a. De druk om een nuttige stem uit te brengen zal binnen twee jaar niet minder doorwegen.

Achteraf bekeken waren de polemieken rond de lijst Resist eerder een storm in een glas water. Links progressief Vlaanderen (rond het verenigingsleven, NGO’s, Leef, ATTAC enzovoort) had beter haar energie gestoken in een rood-groen memorandum gericht naar de kandidaten van de gehele linkerzijde, in plaats van haar pijlen op Resist te richten. Op deze wijze kwamen terechte kritieken in de schaduw en kon men bij de PVDA en de AEL een echte discussie uit de weg gaan met het argument dat de kritiek in feite een verholen stemoproep was voor SP.a en Agalev. Nochtans was er aan eisen geen gebrek: vermogensbelasting, onderwijs en openbare diensten herfinancieren, sociale minima optrekken enzovoort. Temeer omdat de officiële memoranda van ABVV en ACV wel erg zwak zijn en in feite meer gezien worden als een instrument voor discreet lobbywerk dan wel mobilisatie van onderuit.

In de gegeven omstandigheden - zowel voor als na de verkiezingen - heeft een migrantenorganisatie het potentieel een sterk initiatief te nemen voor gelijke politieke rechten en tegen sociaal-economische discriminatie, en aldus de grote sociale bewegingen te confronteren met de noodzaak verder te gaan dan multiculturele pedagogie. Dit is niet de aanpak geweest van de AEL voor de verkiezingen. De aanpak van de AEL was een sektarische aanpak die de tegenstellingen van gemeenschap tot gemeenschap versterkte. Bovendien zorgden ze voor een verkeerde polarisatie tegen de allochtone kandidaten op andere linkse lijsten. Samen met het zeer matig eigen resultaat maakt die aanpak een efficiënt initiatief door de AEL veel minder evident. De AEL zal bijgevolg verder blijven pendelen tussen oppervlakkig reformisme en (religieus) communautarisme (de prioriteit leggen op de erkenning van etnisch-culturele of religieuze eisen).

Naast de lijst Resist had de PVDA ook eigen kamerlijsten. Deze deden het in het algemeen minder goed dan voordien: van 0,5 naar 0,4 of van O,4 naar 0,3 procent. Voor een partij die sinds 30 jaar aan de verkiezingen deelneemt niet bijster positief en vooral zeer ontmoedigend. Niet toevallig begint men zich in de eigen rangen ook vragen te stellen over de opportuniteit van electorale deelname. Het probleem is niet van electoraal-technische aard. Ook zonder de kiesdrempel zou het niet beter geweest zijn. Naambekendheid is niet echt een probleem voor de PVDA en aan boegbeelden is er ook geen gebrek. Het feit dat elders in Europa de radicale linkerzijde soms wel op kleine schaal doorbreekt is des te meer een doorn in het oog van de PVDA-leiding.

Sektarisme en gauchisme, een oud zeer

Wat is dan het probleem? Dat is ons inziens van dubbele aard: intern en extern. Met intern bedoelen we de politieke limieten van de PVDA zelf. Twintig jaar geleden had deze politieke formatie nog een imago dat steunde op het keihard engagement van haar militanten. Ze genoot bijgevolg een zekere impact en aantrekkingskracht. Intussen is dit enigszins geslonken ten gevolge van haar steeds weerkerende manipulerende aanpak in sociale bewegingen, om niet te spreken over het cynisme waarmee de politieke leiding van de PVDA haar eigen militanten als martelaars verbrandt (Renault, Sidmar,…) of spaart als duikboten, zijnde PVDA-leden die een positie innemen in de vakbond of andere bewegingen (bv. Indymedia) en die hun lidmaatschap van de partij verborgen houden. Het sparen van hun duikboten was bijvoorbeeld heel duidelijk toen Mia De Vits van ABVV nationaal de linkse secretaris Albert Faust bij BBTK Brussel uitrangeerde. Het mao-stalinistisch karakter van de PVDA is hier niet vreemd aan, alhoewel ze proberen van dat imago afstand te nemen.

Sommigen maken van het mao-stalinisme van de PVDA evenwel het struikelblok of de hindernis in de opbouw van een radicaal links alternatief. Dit lijkt ons iets té gemakkelijk en te eenzijdig. Zo vinden we ook sektarisme en manipulerend handelen terug bij niet-stalinistische organisaties, met name de ‘trotskisten’ van LSP en SAP. De reden hiervoor is te vinden in het gauchisme dat ze gemeenschappelijk hebben. Hierbij gebruiken we de geijkte term die door Lenin in de jaren ’20 werd gebruikt om het kortzichtig en sektarisch handelen van sommige afdelingen van de pas opgerichte communistische internationale te bekritiseren (lees bijvoorbeeld zijn boek ‘De Linkse Stroming: een kinderziekte van het communisme’). Het ‘gauchisme’ (1) is een afwijking die steeds tot isolement leidt, ook wanneer de toestand in de arbeidersbeweging het omgekeerde zou mogelijk maken. Wanneer dit isolement als problematisch wordt ervaren tenderen gauchisten telkens opnieuw ‘toegang’ te vinden tot de massa’s via verdoken wegen: eenheidsinitiatieven of mantelorganisaties waarbij het ‘piloteren’ achter de schermen plaatsgrijpt terwijl op de voorgrond een mise en scène wordt opgevoerd met ‘bondgenoten’ of ogenschijnlijke zelforganisatie.

De externe oorzaak van de electorale fiasco’s van uiterst links heeft te maken met de steeds wederkerende overmacht van de sociaal-democratie. Het gauchisme vertaalt zich in een doctrinair denken en handelen dat steeds vertrekt van het wensbare in plaats van de échte gegeven situatie. Het is dus in wezen ondialectisch. Natuurlijk is het wensbaar dat er een revolutionaire massapartij zou bestaan met verkozenen in het parlement. Natuurlijk is het wensbaar dat de sociaal-liberale leiding van de SP.a afgestraft zou worden voor alle maatregelen die ze genomen heeft ten nadele van de arbeidersklasse. Het punt is echter dat er in de ogen van oprecht socialistische kiezers en militanten geen geloofwaardig alternatief voor handen is. Liever één vogel in de hand dan tien in de lucht. Liever een sterke SP.a tegenover een sterke VLD dan versplintering en onmacht. Deze realiteit wordt steeds weer ontkend door uiterst links. Met als gevolg dat de steeds opnieuw uitgestelde doorbraak wordt gerechtvaardigd op basis van het ‘te laag bewustzijn van de massa’, ‘de verdeeldheid van klein links’, ‘de media-boycot’, ‘de racistische Vlaming’ enzovoort.

Wanneer het toch lukt

In België is uiterst links nooit echt doorgebroken. De Franstalige communisten zien hun electoraat verder afkalven (tussen 0,25 en 0,8 procent). In de jaren 80 behaalde de PVDA in de Antwerpse deelgemeente Hoboken 8 procent. De eenheid van klein links kon ook niet baten: Regenboog behaalde bij de Europese verkiezingen in 1989 1,2 procent en een bondgenootschap van SAP, KP en onafhankelijken bij lokale Antwerpse verkiezingen 1,5 procent in 1988.

Elders lukt het soms wel, bijvoorbeeld de SP in Nederland of de SSP in Schotland. Meestal in een conjunctuur van verregaande verrechtsing van de sociaal-democratie, met een radicaal-reformistisch programma en steunende op een jarenlange inplanting in wijken en onder actieve lagen. Maar het behalen van 5 of 8 procent lost het probleem ook niet op. Vorig jaar behaalden bij de presidentsverkiezingen in Frankrijk kandidaten die zich links van de PS opstelden samen meer dan 12 procent, met de groenen erbij behaalden ze méér dan PS kandidaat Jospin. Ondanks deze electorale doorbraak slagen de trotskiserende LCR en Lutte Ouvrière er niet in samen aan één zeel te trekken, noch de Franse KP te winnen voor een revolutionaire massapartij, hoewel dit (even) nog binnen bereik ligt. De enen bestrijden liever de PS, de anderen denken dat hun tijd eindelijk gekomen is terwijl de Communisten zich verder op sleeptouw laten trekken door de PS-leiding in plaats van het omgekeerde te doen.

In de jaren ’20 slaagden de toenmalige communistische partijen in Frankrijk en Italië erin belangrijke segmenten van de arbeidersklasse achter hun programma te krijgen. Deze partijen waren echter zeer verschillend van LO en LCR in de mate dat het om kleine massapartijen ging die organisch gegroeid waren uit de interne crisissen van de traditionele sociaal-democratische partijen van de arbeidersklasse. In dergelijke situatie is de eerste taak van revolutionaire kleine massaorganisaties een tactiek van eenheidsfront toe te passen naar de sociaal-democratie. Dit is een aanpak van ‘zij aan zij’ tegen rechts om aldus de basis van deze partijen los te weken van haar leiding. De massa’s leren immers uit de praktijk en zelfs een revolutionair dagblad verandert hier niets aan (in de jaren ‘70 hadden de meeste gauchistische organisaties die uit ’68 voortkwamen een eigen dagblad). Het is pas doorheen de concrete ervaring en de sociaal-politieke strijd tegen de burgerij en het patronaat dat de minst bewuste lagen de reformistische aanpak zullen verlaten omdat duidelijk wordt dat dit tot een impasse leidt én omdat er wisseloplossingen én een alternatieve leiding voorhanden is.

Waarom de sociaal-democratie steeds terugkeert

Met deze verkiezingen zien we hoe de SP.a en de PS er in slaagden sterk vooruitgang te boeken. In de kolommen van Socialistisch Links (voorheen de Militant, blad van de Linkse Socialistische Partij) of Rood (blad van de SAP) konden we meermaals lezen dat de sociaal-democratie een burgerlijke partij is geworden, zoals de democraten in de VS en volgens sommigen dat ze op sterven na dood is. De verrechtsing van de Europese sociaal-democratie is echter één tendens die wordt doorkruist door een andere, met name verlinksing of terugkeer naar neo-reformisme. De Franse PS met Jospin kreeg vorig jaar een electorale oplawaai van jewelste. Desalniettemin verzamelde de linkerzijde van de PS op het congres enkele weken geleden 40 procent van de stemmen achter links-reformistische stellingen. Op het congres sprak de rechterzijde van de PS haar steun uit om aan legitimiteit te winnen en de linkerzijde de wind uit de zeilen te halen - ten aan zien van de opwellende algemene stakingsbeweging. Blair wordt binnen Labour steeds meer onder druk gezet; in Duitsland krijgt Schröder de wind van voor in eigen rangen en van op straat.

De sociaal-democratie behoudt met andere woorden haar dubbel karakter van ‘burgerlijke arbeiderspartij’ zoals Lenin het stelde: het is een burgerlijke partij (of pro-kapitalistisch) in haar beleid, maar een arbeiderspartij in haar sociale samenstelling. Telkens ze de achterban (de ‘gewone mensen’ in Steve-taal) wil terugwinnen, moet ze naar links opschuiven. Wanneer de arbeidersbeweging tot een reveil komt, wanneer de strijd opnieuw opflakkert, tracht de sociaal-democratie hier steeds op te steunen. Tenminste wanneer ze in de oppositie zit. Aan de macht voert ze zorgvuldig het programma van de Wereldbank, het IMF en de WTO uit, mits het bijschaven van de scherpe kantjes.

Wij zeggen niet dat sociaal-democratie nooit tot een volwaardige burgerlijke partij kan verworden. Het is echter een evolutie die we tot dusver nergens hebben kunnen vaststellen, zelfs wanneer de arbeidersklasse historische nederlagen heeft geleden, zoals bijvoorbeeld in Groot-Brittannië in de jaren ’80 onder Thatcher. Blair probeert dit burgerlijke project te voltrekken maar moet sinds twee jaar terrein prijs geven. Dit bewijst dat ook in de volgende periode de sociaal-democratie getuige zal zijn van sterke interne polarisatie. De pogingen van de rechterzijde om deze partijen om te vormen tot openlijke burgerlijke partijen zal in de eerste plaats stuiten op sterk syndicaal verzet (zoals momenteel bezig is in bv. Labour). In dit proces zullen er zich ongetwijfeld afsplitsingen voordoen. Splitsingen naar links (links-reformistische partijen of centristische formaties zoals bijvoorbeeld in de jaren ’30 de Independent Labour Party), maar ook splitsingen naar rechts (zoals bv. de Social Democrats in Groot-Brittannië tijdens de jaren ’80). Het meest rechtse deel van de sociaal-democratie zal op een bepaald moment eieren voor haar geld kiezen en uit deze partijen stappen. Het is in dit turbulente maar toch uitgerekt proces dat de politieke aard van deze partijen zal bepaald worden. De koers die de klassenstrijd neemt, de nederlagen en de successen, zullen medebepalend zijn voor de uitkomst hiervan. Hieruit zullen ook de krachten groeien voor de vorming van een revolutionaire massapartij.

Nederlagen op het sociale en het politieke terrein duwen grote delen van de achterban in de armen van uiterst rechts of vertalen zich in absolute passiviteit en individualisme (gaande van niet meer stemmen tot antisyndicalisme) en effenen binnen de sociaal-democratie het pad voor een minimalistische opstelling, verzoenbaar met de agenda van de burgerij. Deze laatste ziet trouwens de sociaal-democratie graag aan de macht wanneer ze ongevaarlijk is en aantoont dat ze de eigen rangen in het gelid weet te houden. Indien de sociaal-democratie overrompeld wordt zoals in Chili in 1973, dan kiest de heersende klasse echter voor de brutale dictatuur en repressie. Er bestaat dus nog steeds een wisselwerking tussen de klassenstrijd tussen arbeid en kapitaal, het politieke veld en de regeringsvormen.

Eenmaal men vertrekt van de realiteit, namelijk de arbeidersbeweging en de linkerzijde zoals ze nu zijn, en niet zoals men ze graag zou willen, worden de taken voor marxisten snel duidelijk: een stroming opbouwen binnen de gehele linkerzijde op basis van een revolutionair programma, tegen de liberale koers van de SP.a-leiding (vertaald in de verkiezingsslogan “minder belasting voor meer werk” of in de toepassing van de recepten van Europa en de Wereldbank) en de twee grote vakbonden (vertaald in het aanvaarden van loonlastenverminderingen en sociale vrede). Het opbouwen van dergelijke stroming vergt het geduldig voeren van een politiek gevecht binnen deze bewegingen in plaats van op de zijlijn te denunciëren en zichzelf als alternatief uit te roepen.

Dat laatste is zonder meer de aanpak van de LSP. Eigen vaandel eerst! Met 8.300 stemmen voor de senaat, goed voor 0,2 procent van de stemmen. De SP.a behaalde op 18 mei wel 1 miljoen stemmen meer, maar dit is géén probleem. De LSP begint pas… Aan zelfvertrouwen geen gebrek dus. Vraag is of dit binnen vijf à tien jaar nog het geval zal zijn. In de jaren ’80 behaalde de SAP op haar ééntje ook 30.000 stemmen (in heel het land). Sommigen houden het langer vol maar zolang revolutionairen al hun energie steken in het ‘uitgraven van een eigen bedding’ en ondertussen de traditionele linkerzijde en massaorganisaties de rug toekeren, zal er niet veel water in deze bedding stromen. De oproep voor de vorming van een ‘nieuwe’ massale arbeiderspartij brengt geen soelaas. Het zal ongetwijfeld ook een reformistische partij zijn (dixit LSP), waarmee geen enkel probleem is opgelost maar het probleem zich gewoon verplaatst.

Uiterst links is sinds jaren een verspillingmachine van militante energie en inzet, soms effectief in de dagdagelijkse strijd, maar veelal steriel en louter symbolisch op het politieke terrein. De electorale overwinning van PS en SP.a kan natuurlijk ook verspild worden. Ze zal opnieuw tot verrechtsing leiden als er geen oppositionele stroming wordt opgebouwd, aan de basis, in de vakbonden en de sociale bewegingen. Indien dergelijke stroming zich beroept op 0,2 procent of 0,43 procent van de stemmen zal ze zonder meer gedoemd zijn tot mislukken. Indien ze daarentegen de nakende sociale strijd tegen privatiseringen, voor degelijk onderwijs en volwaardige tewerkstelling, voor gelijke rechten enzovoort, weet te koppelen aan een politiek gevecht dat de SP.a en PS-leiding het vuur aan de schenen legt, ze niet alleen op de hielen zit maar ook dwingt het liberaal programma aan de liberalen over te laten, dan zullen we binnen vier jaar verder staan dan vandaag. Dit is verre van onhaalbaar!

In heel Europa stijgt de sociale onrust en verscherpen de klassentegenstellingen. In heel Europa is het liberalisme in crisis, niet alleen het Thatcheriaans neoliberalisme maar ook het sociaal-liberalisme. Deze sociale onrust vertaalt zich in een stijgende polarisering met elementen van verlinksing in de vakbonden en op het politieke terrein. Zelfs in Vlaanderen komt de links-rechts tegenstelling terug naar de oppervlakte. Kortom, de helling is steil maar de weg is duidelijk zichtbaar…




Voetnoot
(1) Concrete voorbeelden van gauchisme zijn het splitsen van de anti-oorlogsbeweging via het oprichten van het tweede platform Stop USA of het uitbouwen van een ‘zelfstandige werklozenbeweging’ door de PVDA terwijl bijna alle werklozen lid zijn van de vakbonden.