Ook in Nederland bestaat een lange en inspirerende traditie van hevige klassenstrijd, maar deze lijkt weinig of slechts oppervlakkig te worden herinnerd. In dit artikel zullen we kort ingaan op de Zeeliedenstaking van 1911*.
De staking van 1911 had tot doel een uniforme internationale loonstandaard voor zeelieden in te voeren. Deze werken, zoals vanzelf spreekt, op een internationale arbeidsmarkt, wat internationale samenwerking onontbeerlijk maakt. Daarom werd in 1896 de International Transport Workers’ Federation (ITF) opgericht.
In de Nederlandse arbeidersbeweging bestond grote verdeeldheid, ook onder de zeelieden. In 1900 was de Algemeene Nederlandsche Zeemansbond (ANZ) opgericht. Deze was georiënteerd op het anarchosyndicalisme en aangesloten bij de Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS). Leden van deze bond betaalden lage contributies en hadden geen grote reserves. Tevens was deze bond lid van de ITF. Er was nog een organisatie, die bekend stond als De Volharding. Deze was in 1909, na een breuk met de ANZ, opgericht en had zich aangesloten bij het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV), opgericht door Henri Polak. De Rotterdamse Volharding was aan de kleine kant, maar zou in de staking een belangrijke rol spelen.
De internationale staking begon op 14 juni. Bonden in Duitsland, Noorwegen en Zweden lieten het afweten, maar in Nederland, België en het Verenigd Koninkrijk ging de staking door. Voor zeelieden is staken een netelige kwestie: zij kunnen wel weigeren om aan te monsteren, maar het werk aan boord neerleggen wordt gezien als muiterij.
Om de stakers te verslaan, moesten de reders zorgen voor plaatsvervangende arbeidskrachten, werkwilligen of onderkruipers. Veel van het werk dat aan boord moest worden gedaan was redelijk eenvoudig. De stakende zeelieden konden dus makkelijk worden vervangen als de voormannen en onderbazen aan het werk bleven, wat zij meestal deden uit angst om hun positie te verliezen. De stokers vormden een uitzondering. Stokers zonder ervaring kunnen de dure ketels blijvend beschadigen en varen met te weinig stoom met zwaar weer kan gevaarlijk zijn.
De reders haalden onderkruipers uit Volendam, per trein uit Duitsland of Chinezen uit Engeland. Halverwege de negentiende eeuw (na de Opiumoorlogen) was in Engeland een Chinese gemeenschap ontstaan, die tegen het einde van de eeuw min of meer permanent was geworden. Vaak spraken zij geen Engels en leefden ze geïsoleerd van de rest van de bevolking. Onder hen waren ervaren stokers die hadden gewerkt voor de Britse handelsvloot. Het werk van de stokers was zwaar en vuil, maar de Chinezen waren bereid om onder de voor de Europeanen normale gages te werken. Hoewel zij tot de meest onderdrukte lagen van de bevolking behoorden, werden zij daarom vaak gehaat.
Heimelijk, in kleine groepjes van ongeveer vijftien personen, werden de Chinezen naar Nederland gehaald. Op een veerboot kwamen zij uit Engeland en in de haven stapten zij over op kleinere bootjes. Daarna werden zij in de haven ondergebracht in goederenloodsen onder militaire bewaking. De Duitsers, die per trein op Amsterdam Centraal aankwamen, vielen meer op. Ook zij werden beschermd door politie en marechaussee. De stakers waren woedend en het kwam tot gewelddadige confrontaties. Er werden zelfs charges uitgevoerd op zeelieden en hun vrouwen om de Duitsers binnen te loodsen. Het gewelddadige dieptepunt werd bereikt tijdens de Bloednacht van Kattenburg, een arbeidersbuurt in Amsterdam, waarbij meer dan vijfhonderd patronen werden verschoten, er invallen werden gedaan in vakbondslokalen en leiders werden gearresteerd op beschuldiging van geweldpleging en wapenbezit.
De ANZ nam een internationalistisch standpunt in en bestreed de uitsluiting van buitenlandse arbeiders van beter betaald werk en vakbonden, die tot gevolg had dat zij moesten onderkruipen. Zij wilden zoveel mogelijk arbeiders bij de staking betrekken. Het NVV wilde echter bij acties alleen de eigen bonden steunen. De aanhoudende steun van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) voor deze bekrompen houding van het NVV deed de bekende revolutionaire socialisten Henk Sneevliet en Henriette Roland Holst de partij verlaten, wat zij in 1909, bij de oprichting van de marxistische SDP, nog niet hadden gedaan.
Al na twee weken sloot De Volharding in Rotterdam een compromis met de reders. Andere arbeiders, zoals de havenarbeiders die zich bij de staking hadden aangesloten, gingen langzaam maar zeker weer aan het werk. Begin augustus kwam er een einde aan de staking. Deze droevige afloop van de staking was een harde klap voor de arbeiders. In Rotterdam gingen de lonen omhoog en kwam er een collectieve arbeidsovereenkomst (cao), maar het was zonneklaar dat de reders hadden gewonnen.
Uit de ervaring van de staking van 1911 kunnen we leren dat internationale samenwerking in de klassenstrijd mogelijk is en geen fantastisch idee van kamergeleerden. Daarnaast is het duidelijk dat eendracht en klassensolidariteit van reusachtig belang zijn in de klassenstrijd en dat alle kliekjes- en partijbelangen ondergeschikt moeten worden gemaakt aan het belang van de arbeidersklasse. Dit geldt voor stakingen, maar ook voor de uiteindelijke revolutionaire omvorming van de sociale orde ten behoeve van de gehele mensheid.
*Op de site van onze Nederlandse kameraden marxisten.nl zal later een artikel verschijnen dat dieper op de gebeurtenissen zal ingaan.