Terwijl poëzie in het Westen steeds meer iets voor een select groepje ‘professionele kunstkenners’ wordt en verbannen is naar de collegezalen van de universiteiten, is ze in de Arabische landen populair. De protesterende massa’s gebruiken bekende poëtische verzen om hun eisen kracht bij te zetten. Een mooi voorbeeld is de Tunesische dichter Abul Quasim al-Shabi. De slotregels van zijn beroemde gedicht “De wil om te leven” vormen de laatste strofe van het Tunesische volkslied. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de Tunesische en later ook de Egyptische massa’s teruggrepen naar zijn gedichten toen ze uitdrukking wilden geven aan hun woede.

Aan de tirannen van deze planeet

De Arabische landen hebben een lange traditie van politieke poëzie: ze gaat terug naar de figuur van ‘dichter-vagebond’ die ongemoeid kritiek kon leveren op het regime. Vandaag wordt poëzie gebruikt om politieke eenheid te scheppen en een stem te geven aan het protest. Het gedicht “Aan de tirannen van deze planeet”van Abul Quasim al-Shabi werd door duizenden gescandeerd in de straten van Tunis en Caïro en liet aan duidelijkheid niets te wensen over:

Heerszuchtige despoten, ongemeen in je brutaliteit

Verslingerd aan verval, vijand van het leven!

Jullie spotten met de angst van een onmachtig volk

Wiens bloed aan je handen kleeft!

Jullie ontheiligen de magische dageraad

In jullie wereld is enkel plaats voor wanhoop!

Méér dan de allerindividueelste expressie

De Iraanse dichter Ahmad Shamlu is ongemeen populair in zijn land. Zijn dichtbundels worden cadeau gedaan aan geliefden en vrienden en zijn graf is vandaag nog steeds een pleisterplaats voor opstandige jongeren. Shamlu geraakte door zijn politieke engagement onder het regime van de Sjah enkele keren in de gevangenis en na de omwenteling van 1979 kwam hij herhaaldelijk in de problemen met de Ayatollahs. Het dagelijkse leven was voor hem het uitgangspunt van zijn poëzie. Hij combineerde op een zeer eigenzinnige wijze de klassieke poëtische taal, volkse elementen als folklore én modernistische elementen uit de Europese traditie. De ‘ik’ in de poëzie van Shamlu is niet alleen zijn individuele ik. Hij wil een stem geven aan wie geen stem heeft. De titel van één van zijn gedichten zegt al genoeg: “ik ben de pijn van ons allen, schreeuw mij uit!”. Het gedicht “In deze doodlopende steeg” is een goed voorbeeld van zijn politieke stellingname. Het verwoordt op schrijnende wijze hoe het intieme leven van mensen onder druk komt te staan tijdens het bewind van de Ayatollahs. De beginregels luiden als volgt:

Ze ruiken aan je mond,

Of je soms gezegd hebt dat je van me houdt

Ze ruiken aan je hart,

Het zijn vreemde tijden, mijn liefste

Bij de wegblokkade wordt de liefde gegeseld

De taal van de straat

De ongekroonde koning van de protesten in Jemen was de dichter Mohammed Al-Adru’i. Half gezongen, half gesproken brengt hij dagelijks zijn ritmische poëzie op het Veranderingsplein. Hij speelt president Saleh na, die zijn volk probeert te paaien: “Als ik nu eens met het leger afspreek dat het de laatste keer is dat ze zich zo misdragen, zijn jullie dan tevreden? Of willen jullie misschien dat ik geld geef aan de armen, of een matras aan diegenen die op straat wonen?” Na elke twee dichtregels antwoordt het duizendkoppige publiek met het refrein “het volk wil de val van het regime”. Ook nadat de president het land verlaten heeft, gingen de demonstraties door. In deze Jemenitische revolutie zijn het duidelijk de dichters die de lont brandend houden. De reden is simpel: de dichters gebruiken een taal die iedereen begrijpt, ze geven kritiek in termen die allen aanspreekt. Bijvoorbeeld: het is een feestdag vandaag, maar ik heb geen geld om nieuwe kleren voor mijn kind te kopen. Ze geven een stem aan de onvrede en met hun gedichten geven ze mensen de motivatie om over hun slechte situatie na te denken en er over te praten. Een hint voor de postmodernistische westerse dichters? Wie weet!