De eerste editie van Parijs-Dakar ging van start op 25 december 1978. Honderdzevenenzestig deelnemers stonden present met hun auto, motor of vrachtwagen om gedurende drie weken een deel van het Afrikaanse continent te doorkuisen. Al gauw groeide het evenement, in het leven geroepen door de Fransman Thierry Sabine, uit tot een wereldberoemd spektakel dat gretig door de media gecoverd werd. Bij de editie van 1982 stonden al zeshonderd concurrenten aan de start. Het jaar daarvoor, 1981, vielen de eerste slachtoffers. Twee Italiaanse journalisten en een technicus kwamen om het leven bij het maken van een reportage. Sindsdien wordt het min of meer een ‘gewoonte’ dat er elk jaar wel een paar mensen het leven laten.

Driehoeksverhouding

Parijs-Dakar is bovenal een grotesk evenement dat in haar zog een enorme publiciteitskaravaan meesleept. De ‘helletocht door de woestijn’ is vooral winstgevend voor er ook maar één rit gereden is. Immers, de rally wordt serieus gesponsord en in de media wordt veel aandacht besteed aan de voorstelling van de verschillende teams. De bazen van Yves Saint-Laurent bevestigden dat de race winstgevend was voor hen, hoewel de twee voertuigen die door hen gesponsord werden de race al vanaf de eerste etappe verlaten hadden. Zo lijkt er als het ware een soort van driehoeksverhouding te bestaan tussen de organisatoren van de rally, de pers en de sponsors. De organisatoren doen duidelijk hun voordeel met de media-aandacht, de sponsors rijven geld binnen en de media hebben een vat vol sterke verhalen en sprekende beelden als invulling van een hardnekkige komkommertijd.

Op 14 januari 1986 kwam organisator Thierry Sabine om het leven in een helikoptercrash, als een moderne Icarus die steeds verder en steeds sneller wou gaan, maar uiteindelijk zijn vleugels verbrandde aan de zon. De klassieke hubris komt nog steeds voor de val.

Het NRC Handelsblad zegt in dit verband:

“Het zijn de bekende doden. De doden die met naam en toenaam in de annalen van Parijs-Dakar zijn bijgeschreven. Maar de zwaarste off-roadrally ter wereld maakt ook anonieme slachtoffers. Zowel in 1982 als 1983 werd in Mali een kind doodgereden, in 1984 een toeschouwer in Burkina-Faso. Een jaar later verdween een kind onder de auto van de Japanse coureur Kabuto. In 1988 verloren een vrouw en een kind in Mauretanië het leven. In 1998 botsten twee uitgeschakelde Franse deelnemers op weg naar Dakar op een busje. Vijf Mauretaniërs konden de klap met de jeep niet navertellen.” (4 januari 2002)

Een terechte opmerking. Op de berichtgeving valt over het algemeen nochtans heel wat kritiek te leveren. Hetzelfde Nederlandse dagblad gaat verder:

“Een aanrijding met een toeschouwer, het is de nachtmerrie van elke deelnemer. Met een speciaal schadeformulier moeten de rijders ongelukken aangeven. Bij ernstige ongevallen moet onmiddellijk de organisatie worden gewaarschuwd met de 'distress-beacon', een noodbaken dat de locatie van het voertuig aangeeft. Binnen de kortste keren komt dan een helikopter met een arts aan boord.”

De nachtmerrie is vanuit het standpunt van de bestuurder dan wel niet zozeer de slachtoffers van de aanrijding, maar de bureaucratische rompslomp die met een ongeval gepaard gaat. Grote vraagtekens kunnen geplaatst worden bij paternalistische opmerkingen als de volgende:

“Afrika is geen toonbeeld van politieke stabiliteit en de Dakar vormt een aantrekkelijk medium voor extremisten, die niet terugdeinzen voor geweld.” (sportbijlage bij Het Nieuwsblad, vrijdag 12 november 1999)

Hoe komt het dat “Afrika geen toonbeeld van politieke stabiliteit [is]”? Draagt het Westen hier geen enorme verantwoordelijkheid na jaren van kolonisatie en schaamteloze plundering van natuurlijke rijkdommen? Zijn de ‘extremisten’ in laatste instantie niet het product van een verziekte kapitalistische samenleving die zichzelf niet meer kan ontwikkelen? Welk voordeel brengt een rondreizend circus als Parijs-Dakar aan een ondervoede plaatselijke bevolking? Het zijn slechts een paar vragen waar vaak makkelijk over heen gegaan wordt in de dagbladen en magazines die verslag uitbrengen over Parijs-Dakar.

Rally in conflict met politiek

Een sfeer van controverse en gevaar heeft steeds rond Parijs-Dakar gehangen. De aanslagen van 11 september zorgden voor verhoogde veiligheidsmaatregelen voor editie 2002. Drie jaar geleden verstoorden guerrilla-aanvallen de voortgang van de race. Hieronder wordt dieper ingegaan op de interferentie tussen Parijs-Dakar en het politieke probleem in Marokko. Daarbij is enige uitweiding vereist om een context te scheppen.

Sinds de jaren ’70 bezet Marokko, met de steun van Washington, Parijs en Madrid, het westelijke deel van de Sahara. Tijdens deze periode gaven de Verenigde Staten meer dan 1 miljard dollar aan de Marokkaanse regering als militaire steun, grotendeels gebruikt tegen de Saharawi onafhankelijkheidsstrijd en verzet van arbeiders en boeren binnen Marokko zelf. Meermaals bombardeerde het leger de Saharawi-bevolking en de regering liet zelfs een tweeduizend kilometer lange muur bouwen om het verzet van de rebellen in toom te houden. Vandaag leven ongeveer 200.000 Saharawi in vluchtelingenkampen temidden de Algerijnse woestijn.

In 1989 tekende het Polisario-front (dat de Saharawi vertegenwoordigt) een verdrag dat opgesteld werd door de Verenigde Naties. Volgens dit staakt-het-vuren zouden de Saharawi in een referendum mogen stemmen over het recht op zelfbeschikking. In de praktijk kreeg Marokko carte blanche in de regio, en het referendum werd, ondanks de mooie beloftes, vergeten.

In 2001 meldde Polisario in een persbericht:

“De opschorting van onze terugkeer naar de vijandelijkheden moet in deze context duidelijk begrepen worden: ons geduld heeft zijn limiet bereikt en het is niet langer mogelijk de grootmoedigheid van het Saharawi-volk te misbruiken. Hoe dan ook is er geen staakt-het-vuren meer. Niemand kan zonder reden het Saharawi-volk verhinderen opnieuw de wapens op te nemen dus is het de enige resterende keuze.” (11 januari 2001)

In de media kwam duidelijk naar voren dat het Polisario-front het staakt-het-vuren dreigde op te blazen omdat de toestemming om hun gebied te doorkruisen met een ganse karavaan niet aan hen gevraagd werd, maar wel aan de Marokkaanse regering. Polisario zou de koers saboteren, hoewel daar uiteindelijk niets van in huis kwam. Wat diezelfde media er dan niet bij zegden is dat Marokko tevoren al talloze malen het staakt-het-vuren verbroken had, vooral toen het duidelijk werd dat de Saharawi een einde van de autocratie en bemoeienis wensten. Bovendien was de geplande route door het betwiste gebied op zich al een schending van het verdrag.

De leiding van het Polisario-front beschuldigde de organisatoren van de rally van de facto instemming met de annexatie bij Marokko, waardoor ze dreigden opnieuw militaire acties te ondernemen. Het voorbijrazen van honderden voertuigen door het gebied van de rebellen werd als een provocatie aangezien. Polisario stelde in een verklaring overgemaakt aan AFP: “Het Polisario-front roept organisatoren van en deelnemers aan de rally dringend op om de zones in West-Sahara, bezet door Marokko, te vermijden, zoniet riskeren ze hun leven.” Verder verklaarden ze: “De organisatoren hebben besloten ons terrein te doorkruisen op een beslissend moment in onze strijd.” (Mohammed Abdel Aziz in The Guardian, 8 januari 2001)

De volgende zinnen uit The Economist zijn veelzeggend:

“Tijdens zijn Noord-Afrikaanse tournee deze week verheugde de Franse president Jacques Chirac Marokko door de westelijke Sahara 'de zuidelijke provincie van Marokko' te noemen. De meeste Saharawi verwachten niets beters van de Fransen, de beschermers van Marokko. Voor hen is het zorgwekkender dat de Verenigde Staten, die een tegengewicht vormden, nu aan boord lijken te springen. Verleden maand tekenden twee oliemaatschappijen, één Franse en één Amerikaanse, overeenkomsten voor oliewinning in de wateren van de westelijke Sahara.” (6 december 2001)

TotalFinaElf, met als hoofdkwartier Parijs, kocht een oppervlakte van 115.000 vierkante kilometer nabij de kust van Dakhla. TotalFinaElf is een grote sponsor van Parijs-Dakar. Het is tekenend dat de deal getekend werd met de Marokkaanse regering en de rechtmatige ‘eigenaar’, het Polisario-front, nul op het rekest kreeg. De VN-resolutie van 1991 die dit soort van exploitatie aan buitenlandse economische belangen verbood, werd fijntjes opzij geschoven. Van respect voor andere culturen gesproken.

“Pourquoi Paris-Dakar?”

Kon de rally in zijn beginjaren zich nog een ‘sportief’ imago aanmeten, door het toenemend aantal slachtoffers die de koers maakte, zwol het protest aan, wat ook zijn weerslag vond in de kranten. Aanvankelijk bleef dit beperkt tot het betreuren van de slachtoffers.

In 1983 ondervond de koersleiding moeite de rally te organiseren. Algerije stelde veiligheidseisen, Ivoorkust verbood de doorgang. Voor de eerste maal werden pamfletten uitgedeeld met als titel “Pourquoi Paris-Dakar, quand ici comme là-bas, les oubliés ont faim?” (“Waarom Parijs-Dakar, wanneer hier, net zoals ginder, de verwaarloosden honger hebben?”). Er werd zelfs een stripverhaal uitgegeven dat een alternatieve koers voorstelde: een rally waar Afrikanen enkele Franse kinderen omver mogen rijden.

Het budget van de TSO (Thierry Sabine Organisation) bedroeg inmiddels meer dan 7 miljoen Franse frank. Een aanzienlijk deel daarvan komt niet alleen van sponsors, maar ook van de pers. Journalisten moeten grote bedragen op tafel leggen om de wedstrijd te mogen volgen. Foto’s mogen echter niet genomen worden: dat is het exclusieve recht van Sierra Production, een instantie opgericht door TSO zelf. Deze maatschappij kan dus de beelden selecteren die ze wil en doorverkopen via exclusiviteitscontracten aan de meest biedende. Pa’Dak (Paris-Dakar, Pas d’accord), een collectief opgericht in de zomer van ’85 en bestaande uit diverse NGO’s en Franse beroemdheden, stelt dat het budget van Parijs-Dakar groter is dan de jaarlijkse begrotingen van Mali en Mauritanië, uitgegeven aan onderwijs. Hetzelfde comité berekende dat het budget per deelnemer tussen 8.000 en 16.000 Franse frank ligt per dag. In de meeste landen die de rally aandoet ligt het inkomen per hoofd per dag niet hoger dan 10 FF. Hoewel de organisatoren niet erg happig zijn hun budget prijs te geven, wordt geschat dat de totale omzet die een koers als Parijs-Dakar genereert, 250 tot 500 miljoen Franse frank bedraagt, omgerekend (afgerond) 40 à 90 miljoen euro. In ieder geval zijn dit kolossale bedragen die in schril contrast staan met het BNP van de landen die doorkruist worden. Zo bedraagt volgens het laatste VN-jaarrapport, het BNP van Niger amper 270 dollar per inwoner. (http://www.un.org/esa/agenda21/natlinfo/countr/niger/social.htm#edu)

Pari du coeur

Geconfronteerd met het groeiende protest, richtte Sabine de eerder vernoemde TSO op, met de ambitie “de voortgang van de woestijn te stoppen in de hoop de dag te zien dat de Sahel weer groen wordt”. Voorwaar een nobel initiatief. Er werden projecten uit de grond gestampt, als de “pompen voor de Sahel”, die de plaatselijke bewoners zouden moeten helpen hun levensomstandigheden te verbeteren, zelfvoorzienend te worden, een degelijke gezondheidszorg op te bouwen enzovoort. Het doet een beetje denken aan Bill Gates, die vandaag met zijn teveel aan kapitaal allerlei liefdadigheidsprojecten financieel ondersteunt, in de hoop zo een proper imago te kopen. René Dumont trok alvast fel van leer tegen dergelijke vorm van liefdadigheid:

“Sabine is arrogant wanneer hij beweert de hongersnood in de doorkruiste dorpen te kunnen oplossen met zijn vijftig armzalige pompen! Alvorens ze op welke manier dan ook te verdelen, moet men de noden kennen. Eén pomp kan drie hectaren groenteteelt besproeien en enkele groenten opleveren aan één dorp. Er zijn 40.000 dorpen in de Sahel.” (Le Matin, 8 januari 1986, geciteerd in de brochure ‘Rallye Paris-Dakar, pas d’accord’)

Dit was natuurlijk een slimme zet van Sabine, aangezien hij zich zo kon indekken tegen critici die hem beschuldigden niets te doen voor Afrika. Toen journalisten ter plekke kwamen kijken, bleek uiteindelijk maar één pomp effectief te werken.

Afschaffen dan maar?

Het zou verkeerd zijn uit bovenstaande bezwaren tegen de verspillende en vernederende race af te leiden dat de oplossing dan maar ligt in de afschaffing van Parijs-Dakar. Dat is inderdaad het standpunt van vele actiegroepen. Veelal wordt dan met de vinger gewezen naar de organisatoren. Of sterker nog, “de auto” zou Afrika verwoest hebben. Maar net zoals Bill Gates moeilijk verantwoordelijk gesteld kan worden voor alle leed in de wereld, kan je ook Thierry Sabine, en nu diens opvolger Herbert Auriol bezwaarlijk verwijten Afrika te ontwrichten. Natuurlijk getuigt het van weinig respect met een geldmachine door het ‘verloren continent’ te trekken, terwijl de gewone bevolking aan het wegkwijnen is.

De fundamentele oorzaken van Afrika’s problemen liggen echter bij het kapitalistische systeem: bij het wegroven van Afrika’s ertsen en mineralen om bijvoorbeeld raceauto’s te maken; bij het opdringen van monoculturen die traditionele samenlevingen ontwrichten en de wereldprijs kelderen; bij het versjacheren van technologieën waarvan bewezen is dat ze verwoestijning in de hand werken; bij het uitzuigen van Afrika’s financiële middelen via het schuldmechanisme; bij het instandhouden van repressieve regimes die deze plundering mogelijk maken; bij het sponsoren van rivaliserende ‘warlords’ in de queeste naar de goedkoopste diamant die het duurst verkocht kan worden; bij de onderdrukkende geschiedenis van kolonisatie en imperialisme. En organisatoren van winstgevende rally’s en sponsors draaien gewoon mee in dat systeem: zij profiteren ervan terwijl vele anderen uit de boot vallen, of beter: uit de boot worden geduwd.

Steeds meer activiteiten worden gecommercialiseerd, ook sport. Eerder dan een maatschappelijk nut te hebben, is sport, en dan zeker de zogenaamde topsport, verworden tot een marktproduct waar winst uit gepuurd kan worden. Sponsors wanen zich de moderne mecenassen en werpen zich maar al te graag op als de redders van de sport, die bij gebrek aan publieke fondsen inderdaad in ademnood raakt. Sport, ook de autosport, is met andere woorden een waar geworden dat verhandeld wordt op de markt.

Als uitsmijter is het interessant eens het oor te luisteren te leggen bij voormalig winnaar van Parijs-Dakar, Jacky Ickx:

“Je weet dat ik sinds mijn kennismaking met Parijs-Dakar hopeloos verliefd ben geworden op de woestijn of dat ik althans een heel grote behoefte heb ontwikkeld voor wat je ‘les grands espaces’ of desolate landschappen zou kunnen noemen. Terug naar de bron, weg van de jacht, de drukte.” (De Standaard, vrijdag 1 oktober 1999)

Zeker, wie wil nu geen leven zonder stress? Niet alleen welgestelde autocoureurs die met al te weinig respect voor de natuur en de plaatselijke bevolking de woestijn doorkruisen. Jacky Ickx bevindt zich in een bevoorrechte positie om de woestijn te romantiseren, voor de mensen die daar overleven is het een rauwe werkelijkheid.

En verder:

“Ik zal wel altijd een padvinder of een kind blijven zeker. Ik heb geen behoefte aan diepgaande analyses. Dat laat ik met veel plezier aan anderen over.” (Ibid.)

Parijs-Dakar ineens maar afschaffen kan geen fundamentele oplossing zijn. Precies daarom kan het zeker geen kwaad diepgaande analyses te maken, meneer Ickx. Een degelijke analyse van de inherente contradicties van het huidige verkwistende economische systeem en het uitbouwen van een geschoolde, vastberaden anti-systeembeweging bijvoorbeeld die een verantwoord alternatief kan bieden op de commercie waaronder álle sporten te lijden hebben. Toen Thierry Sabine met het toenemende protest tegen zijn rally geconfronteerd werd, nam hij graag het oude Arabische spreekwoord “Les chiens aboient, la caravane passe” in de mond. Inderdaad, de honden moeten zeker en vast blaffen, maar moeten een perspectief van radicale maatschappijverandering voor ogen houden. De erbarmelijke toestand van het Afrikaanse continent liegt er niet om.