mil 11Uit onderzoek van hulporganisatie Oxfam Novib blijkt dat er nog maar 62 extreem rijke mensen nodig zijn om evenveel vermogen te hebben als de armste helft van de wereldbevolking: 1.760 miljard dollar. Dat zijn dus 62 mensen die evenveel geld hebben als 3,5 miljard mensen bij elkaar opgeteld. Daar waren in 2010 nog 388 rijke mensen voor nodig.

Waar vrijwel alle andere mensen te maken kregen met bezuinigingen en een slinkende portemonnee, zagen de heren en dames superrijken hun vermogen stijgen met 44%. Daar staat een daling van 41% in het ‘vermogen’ van de armste 3,5 miljard mensen tegenover.

Oxfam-directeur Farah Karimi (zelf goed voor ruim € 100.000 per jaar) legt de schuld bij het perverse belastinggedrag van extreem rijke mensen en multinationals. Via ingewikkelde constructies slagen zij erin op grote schaal belastingen te ontwijken. Volgens Karimi moeten regeringsleiders "politieke moed" tonen en een einde maken aan "de kwalijke rol van belastingparadijzen".

De uitspraken van Karimi wijzen op een beperkt begrip van de machtsverhoudingen in de wereld. Zij roept regeringsleiders op een einde te maken aan deze wantoestanden. Wat zij niet begrijpt, is dat de 62 rijkste mensen via hun economische macht het politieke toneel domineren. Door donaties tijdens politieke campagnes en via door hen gefinancierde machtige lobbygroepen houden zij de huidige politiek in hun greep. Het is voor de meeste regeringsleiders, die na hun politieke carrière hopen op een job bij diezelfde multinationals, simpelweg niet mogelijk om ‘iets’ te ondernemen tegen deze situatie.

We leven in een wereld waarin een kleine elite schatrijk is en vrijwel alles voor elkaar kan krijgen vanwege deze welvarende positie. Deze positie hebben zij te danken aan de arbeid van hun personeel, dat lange uren maakt om het vermogen van hun baas te kunnen spekken. Het is deze uitbuiting die de grondslag vormt voor de ontstane situatie van extreme inkomensongelijkheid. Het is dan ook deze situatie die opgelost moet worden voordat er betekenisvolle verbeteringen kunnen plaatsvinden.

Het wordt hoog tijd dat de opbrengst van de arbeid daadwerkelijk terechtkomt bij degene die deze creëert: de arbeider. We moeten niet langer accepteren dat een kleine elite als een parasiet profiteert van het harde werk van de overgrote meerderheid. Deze situatie kan alleen worden opgelost wanneer de productiemiddelen die deze rijke elite in staat stelt absurde hoeveelheden welvaart te verzamelen, worden onteigend en in handen komen van de arbeidersklasse. Alleen dan kan er sprake zijn van een betekenisvolle en eerlijke welvaartsverdeling.   

Daarom pleit Vonk voor de nationalisering van de grote banken en multinationals, zodat deze onder het zelfbestuur van de arbeiders geplaatst kunnen worden. Pas wanneer alle grote bedrijven democratisch geleid worden, zullen de extreme inkomensverschillen verdwijnen. De economie zal geleid worden op een manier die ten goede komt aan iedereen en niet een kleine groep extreem rijken.