Wat is de aard van de economische crisis in het kapitalistisch bestel? Het is een overproductiecrisis, een inherente tendens om meer te produceren dan wat de maatschappij kan opslorpen. De bankencrisis was vooral het financiële gezicht van een overproductiecrisis. In de menselijke geschiedenis is dit een modern fenomeen. De voorkapitalistische maatschappijen kenden ook crisissen maar van een verschillende soort, namelijk onderproductiecrisissen: een crisis als gevolg van tekorten. Onderproductiecrisissen, vooral dan in de landbouw, leidden tot vreselijke hongersnood. Vandaag is het niet meer het te weinig aan goederen die de economie en de hele maatschappij ontregelt. De huidige crisis is anders. Het is een crisis omdat het onmogelijk is geworden meer goederen te verkopen die een gemiddelde winst waarborgen voor de kapitalisten. Het is dus een ‘teveel’ aan goederen die vandaag de maatschappij ontregelt, de productie, de investeringen, de verkoop en de lonen doet verminderen en dat mensen afdankt en bedrijven sluit. Marx legde in het Communistisch Manifest de moderne crisis uit van het kapitalisme.

“De burgerlijke productie- en verkeersverhoudingen, de burgerlijke eigendomsverhoudingen, de moderne burgerlijke maatschappij, die zulke geweldige productie- en verkeersmiddelen te voorschijn getoverd heeft, gelijkt op de heksenmeester die de onderaardse machten niet meer beheersen kan die hij zelf opriep. Sinds tientallen jaren is de geschiedenis van nijverheid en handel slechts de geschiedenis van de opstand van de moderne productiekrachten tegen de moderne productieverhoudingen, tegen de eigendomsverhoudingen, die de levensvoorwaarden zijn van de bourgeoisie en van haar heerschappij.

Het is voldoende de handelscrisissen te noemen, die met hun periodieke terugkeer telkens dreigender het bestaan van de gehele burgerlijke maatschappij in gevaar brengen. In de handelscrisissen wordt een groot gedeelte niet alleen van de voortgebrachte producten, maar van de reeds geschapen productiekrachten geregeld vernietigd. In de crisissen breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere periodes iets onzinnigs zou hebben geleken — de epidemie van de overproductie.

De maatschappij vindt zich plotseling teruggezet in een toestand van ogenblikkelijke barbaarsheid; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar alle levensmiddelen te hebben afgesneden: de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel levensmiddelen, te veel industrie, te veel handel bezit. De productiekrachten, die haar ter beschikking staan, dienen niet meer tot bevordering van de burgerlijke eigendomsverhoudingen; integendeel, zij zijn te geweldig geworden voor deze verhoudingen, zij worden belemmerd en zodra zij deze belemmering overwinnen, brengen zij de gehele burgerlijke maatschappij in wanorde, brengen zij het bestaan van het burgerlijk eigendom in gevaar. De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden, om de door hen voortgebrachte rijkdom te omvatten. Waardoor overwint de bourgeoisie de crisissen?

Aan de ene kant door de gedwongen vernietiging van een massa productiekrachten; aan de andere kant door de verovering van nieuwe markten, en de nog grondiger exploitatie van oude markten. Waardoor dus? Doordat zij alzijdiger en geweldiger crisissen voorbereidt en de middelen om de crisissen te voorkomen, vermindert.”

Deze woorden klinken heel modern. Een paar maanden geleden schreef de Financial Times: ‘Drie jaar na de start van de economische crisis, waart er een nieuw spook doorheen de meest geavanceerde economieën: het vooruitzicht dat de lonen van de meerderheid van de burgers voor jaren niet zullen vooruitgaan.”

Eigenlijk is dat al het geval voor veel werknemers in de wereld. In alle landen daalt het aandeel van de inkomens uit arbeid in het nationale inkomen ten voordele van de inkomens uit kapitaal. Dit was al geval voor de crisis. Vandaag is deze tendens versterkt. Deze nadelige verhouding is een uitdrukking van de groeiende uitbuiting van de werkende bevolking. Volgens de OESO is de ongelijkheid gegroeid sinds de helft van de jaren tachtig tot nu in 17 van 22 economisch geavanceerde landen, Denemarken en Zweden incluis.

De Verenigde Staten zijn een extreem voorbeeld van deze ongelijkheid. Opnieuw schrijft de Financial Times: “De groei in het nationaal inkomen moet wel ergens naartoe vloeien. In de VS is die groei bijna uitsluitend naar de allerrijksten gegaan. Het inkomen van de 1 procent rijksten bedroeg in 1975 ongeveer 8 procent van het totale inkomen. In 2008 bedroeg het 18 procent.

Het gemiddelde werkelijke inkomen daarentegen is nauwelijks gestegen sinds 1975. In Duitsland is het zelfs de laatste tien jaar gedaald. Is dit niet het geheim achter het Duitse ‘succesverhaal’? Overal willen ze ons dit ‘succes’ opleggen.