Het oorlogscommunisme

De bolsjewieken hadden steeds gesteld dat een revolutie in Rusland door andere, Westerse revoluties zou gevolgd worden. De nieuwe Westerse socialistische staten konden dan op broederlijke wijze meehelpen om de semi-feodale Russische economische structuren te moderniseren. De revoluties in Europa faalden echter en de Russische burgeroorlog die tussen 1917 en 1922 woedde, bracht een ineenstorting van de economie met zich mee. Wanneer het Rode Leger onder leiding van Trotski er eindelijk in slaagde om de laatste reactionaire verzetshaarden op te ruimen, werd er slechts een tiende geproduceerd in vergelijking met 1913. Vlak na de revolutie hadden de boeren het land onder elkaar verdeeld en ze beheerden het als hun privé-bezit. Ze weigerden hun goederen te verkopen aan de officieel vastgelegde prijzen, met als gevolg dat de steden met een enorm voedseltekort kwamen te zitten. De sovjetstaat zag zich verplicht het voedsel op te eisen om de stedelingen in voedsel te voorzien. Dit 'oorlogscommunisme' leidde tot een rebellie van de boeren.

De nieuwe economische politiek

Lenin besefte dat het verbond met de boeren nodig was om de Russische revolutie te redden en kondigde in 1921 de Nieuwe Economische Politiek (NEP) aan. Gezien de grote tegenstand van de boerenbevolking besloot hij dat het verstandiger was om een interne vrije markt toe te laten, terwijl de grote productie- en distributiesectoren in staatshanden bleven. De NEP leidde echter tot een grotere ongelijkheid. De werkende klasse, al een kleine minderheid in het agrarische Rusland, was door de burgeroorlog gedecimeerd. De industrialisatie viel dus op een kleine groep arbeiders die te weinig tijd en energie hadden om zich in de sovjets te engageren. Het falen van de revoluties in de Westerse landen demoraliseerde de Russische werkende klasse en het revolutionaire elan was zoek. In deze situatie nam de partijbureaucratie steeds meer administratieve en politieke taken van de sovjets over. Delen van de oude tsaristische bureaucratie en de nieuwe door de NEP geprivilegieerde lagen werden in de staatsbureaucratie opgenomen. Hun belangen zouden uiteindelijk een uitdrukking krijgen in de persoon van Stalin en de theorie van 'het socialisme in een land'.

Stalinisme

Na 1921 kreeg Lenin verscheidene beroertes. Zijn ziekte isoleerde hem van de interne partijpolitiek, waardoor anderen steeds meer macht begonnen uit te oefenen. Aanvankelijk werden de lakens door het triumviraat Stalin-Kamenev-Zinoniev uitgedeeld. Stalin had ondertussen veel macht in zijn handen geconcentreerd en bevond zich in een sterke positie toen de partij het toekomstige pad van de Sovjetunie uitdokterde.

Stalin stelde dat de USSR een sterke staat en een homogene partij nodig had, aangezien het socialisme in het defensief was en door vijandige mogendheden omsingeld was. Hij legitimeerde deze positie aan de hand van de onmarxistische theorie van 'socialisme in een land', de notie dat het mogelijk was om een socialistische maatschappij in isolatie op te bouwen, los van de geavanceerde Westerse landen.

Trotski stelde daarentegen dat ze actief de wereldrevolutie in het Westen en de rest van de wereld moesten ondersteunen om de revolutie in Rusland te behoeden voor isolatie. Dat zou immers leiden tot verdere bureaucratisering en uiteindelijk tot herinvoering van het kapitalisme door die bureaucratie. Tegen het einde van de jaren '20 concludeerde Trotski dat de Communistische Partij niet langer de vertegenwoordiger van de Russische werkende klasse was, maar een politieke uitdrukking van de bureaucratie. De bureaucratie vormde een sociale laag die haar invloed over de productiesfeer aanwendde om haar eigen belangen te dienen. De Sovjetunie was een gedeformeerde arbeidersstaat, die een sociale politiek voerde zolang dat deze de positie en de privileges van de bureaucratie niet ondergroef.

Stalin won echter het pleit en verstevigde de greep van de bureaucratie over de sovjetsamenleving. Langzaam maar zeker werden de politieke vrijheden en emancipatorische verworvenheden teruggedrongen. In 1936 werd een nieuwe wetgeving geïntroduceerd die de rechten van vrouwen opnieuw aan banden legde. Het regime moedigde de traditionele en autoritaire familiewaarden aan om de arbeidersklasse reeds van in de wieg te disciplineren. De verstarring van de revolutie en de stalinistische bureaucratisering hadden ook een belangrijke, negatieve impact op het kunstwezen. In plaats van de veelheid aan stromingen en stijlen tijdens de beginjaren van de revolutie werd het 'socialistisch realisme' tot de officiële kunstvorm uitgeroepen. De vrijwillige samenwerking tussen kunstenaars en revolutionairen werd vervangen door een ondergeschiktheid van de artiest aan de almachtige staat.

Onder het stalinisme ontstond er een kloof tussen de gegoede partij- en staatsbureaucratie en de gewone mensen. De elite beschikte over luxeartikelen, speciale ziekenhuizen, buitenverblijven, enzovoort. De grootste steunpilaar van de bureaucratie, namelijk de genationaliseerde en geplande economie, vormde tevens haar grootste obstakel. Niettegenstaande de staatseconomie de basis vormde voor de privilegies van de elite, was zij formeel gezien niet de eigendom van de bureaucratie. De herinvoering van het kapitalisme en de privatiseringen van de staatseigendommen aan het begin van de jaren '90 maakte van de bureaucratische kaste een echte kapitalistische klasse.

De omverwerping van het stalinisme betekende echter geen democratisering van het regime. De Russische bevolking had haar politieke verworvenheden aan het stalinisme moeten afstaan en verloor nu haar sociale verworvenheden aan het kapitalisme. Het autoritaire kapitalisme biedt geen oplossingen voor de problemen van de Russische werkende klasse. Enkel een geplande en democratisch gecontroleerde economie kan de individuele vrijheid, gelijkheid en ontplooiing van elke Rus garanderen.