Vele commentatoren in de pers hebben het over de paradoxale achteruitgang van links in tijden van economische crisis. Als we de uitslagen van de jongste verkiezingen bekijken, is er inderdaad weinig reden om te juichen, in ons landje net zomin als in de rest van Europa.
Overal krijgen de sociaal-democratische partijen klappen, en dit zowel waar zij deelnemen aan de macht als waar zij in de oppositie zitten. In Frankrijk zit de Parti Socialiste sinds 2002 in de oppositie en is huidig president Sarkozy heel onpopulair. Toch slaagt de PS er niet in dit ongenoegen om te zetten in stemmenwinst. In Spanje zit de PSOE in de regering, maar zakt de partij van 43 naar 38 procent. In Groot-Brittannië krijgt New Labour nog amper 15 procent van de stemmen achter zich. In Nederland behaalt de PVDA nog slechts 12 procent. In landen waar de sociaal-democratie traditioneel sterk stond, weten de partijen zich te handhaven op een historisch laag niveau: 24 procent in Zweden, 20 procent in Duitsland, 20 procent in Denemarken. In andere landen is het verlies nog groter. Zo verliest de SPÖ in Oostenrijk bijna 10 procent van de stemmen en strandt ze op 23 procent. In Italië valt de sociaal-democratische partij terug tot 26 procent. Over het algemeen verliest de sociaal-democratie veel tot zeer veel stemmen, of stabiliseert ze zich op historisch lage niveaus.
Toch zijn er twee uitzonderingen, met name Wallonië en Griekenland. Ondanks talrijke corruptie-affaires en jarenlange machtsdeelname verliest de Waalse PS "maar" 4 procent en behoudt ze een stemmenaandeel van 33 procent, en dit terwijl het groene Ecolo van 8 naar 18 procent springt. In Griekenland behoudt de PASOK met 37 procent haar brede steun onder de bevolking terwijl twee radikaal-linkse en communistische partijen elk ook nog meer dan 10 procent van de stemmen behalen. Griekenland kent een hoge graad van politisering die nog steeds getekend is door de strijd tegen de dictatuur (het zgn. Kolonelsregime aan de macht tot 1974). Wallonië is eveneens een bijzonder geval. Naast een historisch sterke inplanting onder brede lagen van de werkende klasse speelt ook de politieke positionering van de Waalse socialisten een rol. De Parti Socialiste slaagt erin een linkse boodschap te verzoenen met een pragmatische machtsdeelname, waarbij allerlei slechte compromissen niet geschuwd worden. De politieke kostprijs van deze compromissen blijft echter beperkt vermits ze "van buitenaf" worden opgelegd, met name door het Belgische (federale) of Vlaamse niveau. De PS profileert zich als sociaal schild en tot op zekere hoogte is ze dat ook. Dit verbindt de arbeidersklasse met de PS. Mede hierdoor heeft uiterst-rechts nooit een voet aan wal kunnen krijgen in Wallonië, en is ook het aantal blanco en ongeldige stemmen niet significant gestegen in de loop van de jaren 1980 en 1990.
Een tweede algemene tendens is de zeer lage opkomst voor de Europese verkiezingen. In de nieuwe lidstaten van Oost-Europa is slechts 20 à 30 procent van de kiesgerechtigden gaan stemmen (18 procent in Slowakije, 24 procent in Polen). In de oudere lidstaten van West-Europa gaat het dezelfde richting uit met een deelname van 34 procent in het Verenigd Koninkrijk en een iets hoger aandeel, rond de 40 à 50 procent, in de andere landen. Volgens sommige commentatoren drukt dit een grote onverschilligheid uit. Maar vele kiezers stemmen met hun voeten omdat ze intussen ervaren hebben dat Europa niet democratisch functioneert. Als Europa écht niemand zou interesseren kan men niet verklaren waarom er bijvoorbeeld zoveel mensen in Nederland en Frankrijk hebben deelgenomen aan de volksraadplegingen rond de Europese grondwet in 2005. Sindsdien heeft menig Europees burger ook wel vastgesteld dat een nee-stem betekent dat de raadpleging wordt omzeild of herhaald tot een meerderheid "ja" stemt... Europa is bijgevolg nog steeds niet democratisch. Zo beslist het Europese parlement wel mee over "richtlijnen", maar is het tegelijkertijd geen échte wetgevende vergadering, omdat het monopolie op wetgevend initiatief bij de Europese Commissie ligt - het parlement zich enkel kan uitspreken over de uitgaven en niet over de inkomsten - en omdat de Europese Raad (met vertegenwoordigers van regeringen) meer macht heeft dan het parlement. Het Europa van de 29 lidstaten is een ondoorgrondelijke institutionele brij geworden. Daarbij valt wél op dat het niet over de capaciteit beschikt om doortastend in te grijpen via een relanceplan. Europa heeft er gewoon niet de financiële middelen voor. De EU heeft weinig of niets kunnen doen om de Baltische staten of Hongarije te redden van het bankroet. Daarmee levert ze deze landen over aan het IMF, dat in ruil voor financiële hulp zware besparingen oplegt. Zo moest Litouwen in ruil voor een injectie van 2,3 miljard dollar instemmen met een loodzwaar besparingsplan, dat onder meer voorziet in een vermindering in overheidsuitgaven met 4,5 procent van het BBP, een algemene loonsvermindering van 15 procent onder het overheidspersoneel en een vermindering van de globale loonkost met 30 procent in 2008-2009 (zie http://www.brettonwoodsproject.org/art-563607).
In deze context is het zeer begrijpelijk dat zo weinig Oost-Europeanen gaan stemmen. De lage participatiegraad drukt een houding uit van "wat maakt het uit". Dat is nog iets heel anders dan een nationalistisch of anti-Europees sentiment. Deze opvattingen bestaan ook, maar drukken zich expliciet uit via anti-Europese lijsten. Deze slagen er over het algemeen in om hun kiezers te mobiliseren, maar nergens krijgt deze politieke oriëntatie meer dan 4 à 8 procent van de uitgebrachte stemmen achter zich.
Rechts in de lift
Globaal genomen kunnen we vaststellen dat de rechterzijde zich consolideert. In elf landen waar rechts aan de macht is, behalen de rechtse formaties de meeste stemmen. Uitzonderingen zijn Zweden, Denemarken en Griekenland, waar de socialistische PASOK een overwinning behaalt vanuit de oppositie. Binnen het rechtse kamp is er duidelijk sprake van een radicalisering, waarbij autoritair-liberale opties de bovenhand krijgen (Sarkozy, Berlusconi) en nationalistische en solidaristische stromingen hun aanhang vergroten (zoals de N-VA in Vlaanderen). In Nederland behaalt de uiterst-rechtse PVV van Geert Wilders in één klap 17 procent van de stemmen, in Groot-Brittannië behaalt de British National Party voor het eerst twee zetels, en ook in andere landen zoals in Oostenrijk en Hongarije zit extreem-rechts in de lift. Tegelijk ziet uiterst-rechts zijn aanhang afkalven in Frankrijk, Vlaanderen én ook in Wallonië, waar het FN al zijn zetels verliest.
Ook verhogen de groenen hun aantal zetels in het Europees Parlement. Hun aanwezigheid is echter beperkt vanuit geografisch oogpunt aangezien 28 van de 52 verkozen parlementsleden afkomstig zijn uit Frankrijk en Duitsland. Er is dus hoegenaamd geen sprake van een groene golf. En hoe staat het met de radicale linkerzijde? In een aantal landen weten de communistische partijen zich te handhaven en dit meestal via allianties of onder een nieuwe naam. Die Linke in Duitsland behoudt haar 7,5 procent, maar behaalt minder stemmen dan bij recente regionale verkiezingen. De SP in Nederland haalt een gelijkaardig resultaat (7,1 procent). De stemmen van de Italiaanse communisten zijn verdeeld over enerzijds een gematigde groenlinkse alliantie (3,2 procent) en anderzijds een communistisch front met antikapitalistische stromingen (3,3 procent). In Frankrijk verzamelt Front de Gauche (een alliantie tussen de communistische PCF en linkse socialisten) bijna 7 procent van de stemmen, wat een kleine vooruitgang betekent in vergelijking met recente nationale verkiezingen. In Portugal schaart een "Democratisch Blok" onder leiding van de communistische partij 10 procent van de stemmen achter zich, terwijl daarnaast een antikapitalistische alliantie eveneens 10 procent behaalt. Maar Portugal heeft zo haar eigen specifieke kenmerken, die overigens vergelijkbaar zijn met die van Griekenland, niet in het minst omwille van het recente dictatoriale regime dat werd beëindigd door de Anjerrevolutie van 1975.
Heel wat ogen waren gericht op de Nouveau Parti Anticapitaliste van Olivier Besancenot die in Frankrijk furore maakte in de media. Hoewel deze recent gevormd antikapitalistische partij tot in maart 8 à 10 procent scoorde volgens opiniepeilingen, behaalde ze uiteindelijk slechts 4,8 procent in de Europese verkiezingen. Hoewel dat nog steeds goed is voor 800.000 stemmen, is het toch beduidend minder dan bij de presidentsverkiezingen (1,5 miljoen). De NPA wijt het tegenvallende resultaat aan de lage participatiegraad onder jongeren en arbeiders, die de natuurlijke achterban van de NPA zouden uitmaken. Dat is een pover excuus: waarom is de NPA er dan niet in geslaagd deze groepen ervan te overtuigen om te gaan stemmen? Omdat zij niet meer geloven in verkiezingen? Tja, als het zo zit, kan men zich ook afvragen of deelnemen aan verkiezingen wel enig nut heeft... Daarom is het goed de verklaring elders te zoeken, met name in het sektarisme. Aangezien de NPA elk bondgenootschap ter linkerzijde afwijst "om niet de gevangene te zijn van het sociaal-liberalisme", zijn steeds meer mensen beginnen inzien dat deze partij kiest voor splendid isolation en het zichzelf dus onmogelijk maakt te wegen op de politieke krachtsverhoudingen. Anders gezegd: met verbaal antikapitalisme alleen zal men de PS en de PCF niet vervangen, noch Sarkozy kunnen verjagen.
Een van de weinige lichtpunten voor de radicale linkerzijde in Europa is Ierland. Sinds 2008 bevindt Ierland zich in een zeer diepe recessie, scheert de werkloosheid hoge toppen en in het voorjaar 2009 vond er een algemene staking plaats. Labour omhelsde er de liberale ideologie en verdedigde het model van de Celtic Tiger. Met deze verkiezingen heeft een belangrijk deel van de achterban deze evolutie afgestraft. Zo werd in Dublin voormalig parlementslid Joe Higgins met 12 procent van de stemmen verkozen in het Europees parlement als voorman van de Socialist Party. Dit is een aanduiding dat velen Labour naar links willen zien opschuiven. Ook hier zou het een vergissing zijn te denken dat Labour binnenkort vervangen zou kunnen worden door een nieuwe linkerzijde.
Socialistisch alternatief nog steeds onhoorbaar
In heel Europa overheerst de trend dat links verliest of stagneert. Dit wordt, in tijdens van crisis, door velen voorgesteld als een paradox. Dat is niet noodzakelijk het geval. Vooreerst moeten we de huidige situatie historisch kaderen. Tien jaar geleden hadden dertien van de vijftien lidstaten van Europese Unie een regering van (centrum-)linkse signatuur. Geen enkele van deze regeringen is erin geslaagd in tijden van hoogconjunctuur een doelmatige sociale herverdeling en meer sociale rechtvaardigheid te realiseren. Integendeel, overal is de sociale ongelijkheid toegenomen en de sociale bescherming afgebouwd. Steeds meer mensen ervaren dat ze zelfredzaam moeten zijn, terwijl hard werken en hard studeren steeds minder een garantie bieden op sociale lotsverbetering. Dit heeft de weg gebaand voor rechts, dat overal in Europa in het offensief is. Maar dat betekent niet dat we daarom kunnen spreken van een diepgaande verrechtsing onder volkse lagen. Velen hebben eerder de politiek de rug toegekeerd en in tegenstelling tot de jaren '80 zit uiterst-rechts niet in de lift.
Links is ongeloofwaardig geworden omdat het de derde weg heeft omhelsd. De partijleiders dachten dat het sociaal-liberalisme (de zgn. actieve welvaartstaat) de sleutel was voor een toekomst waarin regeringsdeelname en populariteit hand in hand konden gaan. De feiten tonen aan dat dit niet het geval is. Er zijn weliswaar nog bastions. In vele steden hebben centrumlinkse coalities rond populaire figuren zich weten te handhaven, maar voor hoe lang? In Londen moest "red Ken" Livingstone het onderspit delven voor de rechtse populist Boris Johnson. In Rome heeft de uiterst-rechtse Gianni Alemanno het burgemeesterschap afgepakt van rood-groen. Ook op lokaal en stedelijk vlak zal de steun afkalven als niet dringend het roer wordt opgegooid.
Het ontbindingsproces van de sociaal-democratie wordt bovendien versneld door de omvorming van deze partijen tot kiesvereniging. Het model van de massapartij - waarbij leden een nauw vertakt netwerk vormen met duizenden opiniemakers in de wijk en op het werk - wordt steeds meer verwaarloosd of gewoonweg naar de prullenbak verwezen. Dit maakt mediamanipulaties makkelijker en opent de deuren voor showbeesten zoals een Bart De Wever. Laten we ook niet vergeten dat sinds meer dan vijftien jaar de politieke programma's van de sociaal-democratie worden geknipt op maat van wat aanvaardbaar is voor de internationale financiële markten, het IMF en de economische elites. Dus moeten de socialistische of sociaal-democratische partijen het steeds meer hebben van holle frasen. Dit legt een hypotheek op de toekomst want zonder relevante politieke boodschap en zonder partij wordt links wel heel kwetsbaar.
In vele landen heeft de werkende klasse de politieke linkerzijde de rug toegekeerd. Maar tegelijk stellen we vast dat de vakbeweging in de recente periode haar ledental opnieuw ziet aangroeien. Dit wijst op de mogelijkheden en de uitdagingen die in het verschiet liggen. Miljoenen kiezers wachten op een politieke boodschap die sociale bescherming en sociale vooruitgang als prioriteit stellen. Met een verhaal van gelijke kansen zullen deze mensen niet overtuigd worden. Zij zullen zich (helaas) sneller op sleeptouw laten nemen door rechtse populisten en demagogen die een solidaire boodschap op nationalistische en racistische wijze herformuleren. Een exclusief verhaal van "wij eerst" klinkt ook realistischer in tijden van globale economische crisis.
Met dit Europees overzicht moeten we eveneens vaststellen dat de antikapitalistische partijen, zelfs met 4 à 5 procent van de stemmen, geen geloofwaardig alternatief bieden voor de sociaal-democratie. Ze worden door de kiezers maar als nuttig aanzien in de mate dat ze de rol van zweeppartij kunnen of willen spelen. In sommige landen vervullen ze ook die rol en geven ze uitdrukking aan een linkse proteststem met een scherpe kritiek op het systeem als zijnde onrechtvaardig en inefficiënt. Maar ook daar is de inzet het tij te keren en dus een politieke meerderheid tot stand te brengen. Dit is niet steeds mogelijk want in die landen waar linkse antisysteempartijen opgang maken, blijven de sociaal-democraten coalities vormen in het centrum of met rechts, zoals in Duitsland waar de SPD in een regeringscoalitie zit met de zeer rechtse Angela Merkel. De inzet op korte en middellange termijn blijft de strijd om de linkerzijde opnieuw op het juiste spoor te brengen.
Dit juiste spoor is een socialistische alternatief voor de crisis van het kapitalisme. Dit alternatief moet op inhoudelijk vlak heropgebouwd worden via het stellen van overgangseisen. Het moet niet enkel antwoorden formuleren op de aanhoudende werkloosheid of deïndustrialisering, maar ook duidelijk stellen dat de maatschappelijk geproduceerde rijkdom herverdeeld moet worden. Hierbij is het de samenleving die democratisch moet beslissen wat en op welke manier er geproduceerd wordt, rekening houdend met het ecologische draagvlak. Dit impliceert een breuk met het primaat van het winstprincipe. Het impliceert dat er voorrang wordt gegeven aan sociale behoeften, met andere woorden aan economische democratie. Dit socialistische alternatief zal ook échte nationalisaties van sleutelsectoren moeten aandurven, in plaats van halfslachtige operaties waarbij het belastingsgeld eventjes wordt ingezet om kapitalisten te redden van het bankroet. Een socialistisch alternatief zal in laatste instantie ook verschillende geloofwaardigheidstesten moeten doorstaan, te beginnen bij verkiezingen maar ook erna, op beleidsniveau. Dit alles vergt sterke partijen met aan de leiding onbevlekte en onkreukbare mensen die niet inbinden bij de eerste krachtmeting met rechts of het patronaat en die spreken in naam van de arbeidersbeweging.