Ondanks de wetenschappelijke vooruitgang heeft de religie nog steeds een grote vat op miljoenen mensen. Religie geeft mensen immers in vele gevallen de troost van een leven na de dood. [...]

Het verlangen naar het eeuwige leven is op zijn minst zo oud als de beschaving, misschien zelfs nog ouder. Iets in ons wezen verwerpt het idee dat het ‘ik’ op een bepaalde dag zal ophouden met leven. Dit is heel begrijpelijk: het opgeven van deze wonderlijke wereld vol zon en bloemen – de waaiende wind, het geluid van water, het gezelschap van geliefden – om weg te zakken in een oneindig rijk van ‘niets’ is heel moeilijk te begrijpen, laat staan te aanvaarden. De mens zocht dus al in vroege tijden naar een denkbeeldige eenheid met een niet-materiële wereldgeest waar hij in voort kon leven. Het leven na de dood was een van de sterkste boodschappen van het christendom. Het probleem is dat het leven dat door een meerderheid van mensen in deze samenleving geleid wordt vaak zo hard, zo ondraaglijk en zo zinloos is, dat het idee van een leven na de dood soms de enige manier is om er zich bij neer te leggen.