Brengen de sociale verkiezingen ons sociale democratie? Wie de realiteit op het terrein bekijkt, zal een veel genuanceerder beeld van de sociale democratie in ons land overhouden. Het Steunpunt-Werkgelegenheid, Arbeid & Vorming (WAV), verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven, publiceerde vorig jaar de bevindingen van een onderzoek naar de praktijk van de sociale verkiezingen. Interessante bevindingen, die het waard zijn om vergeleken te worden met de gangbare opvatting dat de sociale verkiezingen een hoogmis van sociale democratie betekenen.

Zijn de sociale verkiezingen representatief?

Volgens het Steunpunt-WAV stellen meer dan 12.000 Belgen zich kandidaat bij de sociale verkiezingen. In absolute cijfers zijn dat veel mensen, en je zou er op het eerste gezicht uit kunnen afleiden dat we in België een grote mate van sociale democratie kennen. Het Steunpunt-WAV vertelt ons echter ook dat slechts iets meer dan een derde van de Belgische werknemers op een arbeidsplaats werkt waar Ondernemingsraad (OR)-verkiezingen dienen te worden georganiseerd (Comité ter Preventie en Bescherming op de Werkplaats (CPBW) 42 procent). Wanneer we alleen de private sector tellen, dan gaat het om ongeveer de helft van de Belgische werknemers.

Dat slechts de helft van de Belgische werknemers mag deelnemen aan sociale verkiezingen komt voort uit een aantal drempels die zijn ingebouwd. Er moet slechts een CPBW verkozen worden in bedrijven waar ten minste vijftig werknemers werken en een OR moet slechts vanaf honderd werknemers. Het gebruik van drempels bij sociale verkiezingen doet echter serieus afbreuk aan het democratisch gehalte van de sociale verkiezingen. Stel je voor dat slechts de helft van de Belgische kiesgerechtigden zou mogen stemmen bij parlementsverkiezingen. Of dat je enkel mag stemmen wanneer de gemeente waarin je woont meer dan 10.000 inwoners telt. Niemand zou dat aanvaarden. Toch doen we dat wanneer het over democratie in de bedrijven gaat. Beschamend eigenlijk.

De vakbonden roepen al lang dat die drempels omlaag moeten. Een terechte eis, zeker wanneer je weet dat werkgevers nog al te vaak proberen om hun personeelsbestand onder de drempel te houden, zodat er geen verkiezingen georganiseerd moeten worden. De eis van de vakbonden om de drempels omlaag te krijgen, blijft echter, zoals zo vaak, dode letter. We moeten vaststellen dat er geen enkele vooruitgang terzake wordt geboekt en het ziet er niet naar uit dat dit op korte termijn wel zal gebeuren. Nochtans gaat het over heel wat mensen die potentieel een enorme kracht vertegenwoordigen.

De mate waarin sociale verkiezingen voorkomen, verschilt sterk volgens sector: in sectoren zoals de (petro)chemie, de metaal, de financiële sector, de gezondheidszorg en de nutsbedrijven worden er in meer bedrijven sociale verkiezingen georganiseerd; in sectoren zoals de horeca en de diensten aan de ondernemingen worden er minder verkiezingen georganiseerd. In deze laatste sector daalt het voorkomen van verkiezingen zelfs.

Het valt op dat sociale verkiezingen duidelijk minder voorkomen in die sectoren waar het kapitaal de laatste decennia het grootste offensief heeft ingezet. Via uitbestedingen wilde men vooral in de dienstensectoren de lonen en arbeidsvoorwaarden omlaag krijgen en de werkdruk opdrijven zodat de productie goedkoper wordt en de winst hoger. In een sector zoals de horeca heeft het kapitaal het altijd al moeilijk gehad om regulering en een syndicale tegenmacht te aanvaarden. Wat betreft de diensten aan ondernemingen zien we overal dat die uit de grote ondernemingen gehaald moesten worden, zodat de syndicale tegenmacht verdween en men een aanval kon inzetten op de lonen en arbeidsvoorwaarden en de werkdruk kon opdrijven. Ook hier is er weinig gerealiseerd de laatste jaren.

Wie wordt er verkozen?

Het Steunpunt-WAV vertelt ons dat vaak maar één positie dient te worden verdeeld. Van alle voorziene verkiezingen is bij 45 procent slechts één mandaat de inzet van de kiesstrijd.

Naast het feit dat verkiezingen met slechts één kandidaat weinig interessant zijn, moeten we hier vooral aandacht hebben voor de gevolgen na de verkiezingen. Wanneer slechts één mandaat verkozen wordt, betekent dit dat het syndicale werk in de praktijk ook maar door één iemand gebeurt. Net alsof er maar één parlementslid in het parlement zou zetelen. Wat in de praktijk dan met zich meebrengt dat er niet veel gebeurt. Want weinig handen maken het werk zwaar.

Bovendien verklaart dit waarom veel vertegenwoordigers in OR of CPBW snel afhaken. Bij elke sociale verkiezing moet een derde tot de helft van de mandaten door nieuwe kandidaten worden ingevuld. Onderzoek naar de redenen waarom mensen afhaken wijst op ontmoediging door het vele werk, de belasting van de privé-tijd, de stress, het isolement, de weinige ondersteuning en de weinige betrokkenheid bij de syndicale politiek.

Wat is de inzet van de kiesstrijd?

In een oproep naar nieuwe kandidaten verwijzen de vakbonden naar het geheel van sociale problemen waarmee de werknemers in hun bedrijf geconfronteerd worden. Wanneer we die problemen bekijken – het gaat onder meer over de veiligheid op het werk, of de werkgever te veel gebruik maakt van tijdelijke arbeidscontracten, of de flexibiliteit het privé-leven beïnvloedt, of de stress toeneemt enzovoort – dan moeten we echter vaststellen dat de vakbonden er de laatste jaren niet in geslaagd zijn om veel te realiseren op dat terrein.

Het lijkt dan ook een beetje hypocriet om nieuwe kandidaten te ronselen met een oproep om aan deze problemen iets te verhelpen via het werk in de OR en het CPBW. Wie de syndicale praktijk een beetje kent weet dat die zich meestal beperkt tot een toezicht op de naleving van bestaande wetgeving zonder dat er offensief veel gerealiseerd wordt. De campagne van de vakbonden naar nieuwe kandidaten komt er dan op neer dat ze hun nieuwe rekruten in het water gooien zonder dat ze kunnen zwemmen. Het is soms verbazingwekkend hoe enthousiast de nieuwe kandidaten tijdens hun eerste kiesstrijd zijn. Het is des te bedroevend om te moeten aanschouwen hoeveel delegees na korte tijd ontmoedigd geraken, afhaken of zich neerleggen bij de ongelijke machtsverhoudingen en het isolement en zich aanpassen aan de beperkingen van het systeem.

Daar knelt natuurlijk het schoentje: de beperkingen van het systeem. Want organen zoals een OR of een CPBW mogen dan al ronkende bevoegdheden hebben, in de praktijk blijkt het vaak een lege doos. Zelfs daar waar jarenlange syndicale strijd er in geslaagd is om nog maar enigszins controle uit te oefenen op het eigenlijke beleid van een bedrijf, zie je dat de syndicale praktijk botst op de eigendomsverhoudingen van het kapitalisme. Het privé-bezit van de productiemiddelen zorgt ervoor dat de syndicale strijd ondergeschikt wordt gemaakt aan de winst van de private eigenaars. Van de rijkdom die we met z’n allen produceren, blijft er maar een klein deel over voor de werknemers. En dat deel neemt nog af. Minder hard en veilig werken en toch nog een goed privé-leven overhouden kost geld en gaat dan ten koste van de winst.

Dat is in het kapitalisme uitgesloten. Om dat te realiseren moeten we de eigendomsverhoudingen van onze economie wijzigen. Daarom moeten we de sleutelsectoren van onze economie nationaliseren onder arbeidscontrole, zodat we ook echt greep krijgen op het functioneren van onze economie. Pas dan krijgen we ook greep op de massale rijkdom die we met z’n allen produceren en pas dan kunnen we die ook in functie van ons allen gaan besteden. Pas dan zullen een OR en een CPBW echt hun rol kunnen spelen en pas dan zal iedereen daarbij betrokken worden. Pas dan zal er echt sprake zijn van sociale democratie.