Begin 2004 brachten we onze vooruitzichten voor het socialisme in België uit (lees daarvoor deel 1deel 1, deel 2deel 2 en deel 3deel 3). Met ons document ‘Naar verhoogde sociale en communautaire polarisatie’ verdiepen we deze analyse over de toestand van het Belgische kapitalisme. We schreven dit document begin september, waarna het bediscussieerd werd binnen Vonk. Op basis van deze discussie brachten we nog enkele wijzigingen aan. In dit eerste deel tonen we hoe verrijking en verarming twee zijden van eenzelfde medaille zijn, hoe het ‘economisch herstel’ samengaat met een aanval op de levensstandaard van de werkende klasse.

In het najaar van 2003 schetsten we in onze vooruitzichten voor België enkele algemene trends: geen voelbaar herstel van de economie en een aanhoudende crisissituatie voor de werkende klasse; verheviging van de aanvallen op de levensstandaard; verharding van de sociale relaties binnen de bedrijven en sluipende radicalisering van de arbeiders; verscherping van het communautaire ‘probleem’; verdere groei van extreem-rechts; hergroepering van de rechterzijde; een onevenwichtige regering geplaagd door stijgende klassentegenstellingen; sluimerende crisis van de instellingen; verzwakking van de sociaal-democratie als ze verder meestapt in het neoliberaal project, versterking van de sociaal-democratie als ze tracht te surfen op het ongenoegen van de werkende klasse; verrechtsing van de SP.a-leiding en stijgend ongemak bij de partijbasis; verdere opmars van regionaal nationalisme binnen de arbeidersbeweging; toenemende spanningen tussen de vakbonden en SP.a; groeiende spanningen binnen de vakbonden tussen basis en top, met toenemende kritiek op de lijn van De Vits; radicalisering van de jeugd; in het algemeen verscherping van de relaties in de samenleving. Deze trends zijn allemaal in min of meerdere mate bevestigd door de feiten in 2004 en ze blijven de algemene trends voor de komende periode.

Verarming en verrijking

Over de economie wordt gezegd dat ze aan het herstellen is. Guy Quaden, gouverneur van de Belgische Nationale Bank, onderstreepte dat ons land tijdens het tweede trimester een groei kende van 2,8 procent op jaarbasis, wat hoger was dan de verwachtingen. We mogen dus gerust zijn in de Belgische economie, aldus Quaden. Zowel overheid als media herhalen uitentreuren deze boodschap.

Nochtans komt dit verhaal niet overeen met de ervaring van de werkende klasse. Zij moeten harder en langer werken voor lagere lonen, in grotere werkonzekerheid en met vrees voor de sociale zekerheid. Een nieuw rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie toont aan dat over heel de wereld de werkonzekerheid (Mac jobs, stress, precaire jobs, nepstatuten enzovoort) toeneemt, ook in landen zoals België met een relatief ontwikkelde sociaal-economische zekerheid. Zelfs in het ‘welvarende Vlaanderen’ blijft de werkloosheid gestaag toenemen. Juli 2004 steeg het aantal werklozen in Vlaanderen met 3,8 procent op jaarbasis. Het aantal langdurig werklozen neemt zorgwekkend toe: de groep tussen één en twee jaar werkloos steeg op jaarbasis met 17,4 procent, de groep langer dan twee jaar werkloos met 20,3 procent. Ook een belangrijk deel van de middenklasse ploetert door een permanente crisis. Velen balanceren op de rand van het failliet.

De omstandigheden waarin we moeten werken, gaan tevens achteruit. Om slechts het meest frappante te noemen: België is in de EU na Portugal en Spanje het land met de meeste dodelijke arbeidsongevallen per jaar, namelijk zes per 100.000 werkernemers tegenover nog geen vier per 100.000 gemiddeld in de EU. Hoewel het aantal arbeidsongevallen de laatste 15 jaar is gedaald, steeg het aantal ernstige arbeidsongevallen. De ramp op de werf van Diamant Boart in Ghislenghien zette dit nog extra in de verf.

Over de Belg en bovenal de Vlaming wordt gezegd dat hij welvarend is. De laatste decennia liggen welvaart en welzijn nochtans bijna continu onder vuur voor een groeiend aantal mensen. Enkele cijfers kunnen dit verduidelijken. Uit een recente studie van de 'Service des Etudes et de la Statistique' (SES) blijkt dat 13 procent van de Belgische bevolking onder de armoedegrens leeft. Een onderzoek van Centrum Kauwenberg vertelt dat slechts 6 procent van de arme gezinnen geen problemen heeft bij het betalen van hun ziekenhuisrekeningen. Volgens onderzoek van de UA bedraagt de bijstandsuitkering van arme bejaarden in België 34 procent minder dan het Europese gemiddelde. Niet-gepensioneerde bijstandstrekkers kregen eveneens minder dan in veel andere EU-landen. Bijna 4 op 10 gepensioneerden krijgt minder dan 750 euro per maand en meer dan een vijfde moet zelfs rondkomen met een pensioen lager dan 500 euro. Deze mensen hebben onmogelijk allemaal een appeltje voor de dorst kunnen sparen tijdens hun beroepsleven. De afgelopen 15 jaar zijn de prijzen voor kamers en appartementen op de privéhuurmarkt de index met 46 procent overschreden, veel hoger dan de inkomensstijging van de huurders. Bijgevolg gaat een groter deel van het inkomen naar huur, wat resulteert in een reële daling van de levensstandaard. Huur is vaak de eerste oorzaak van armoede. Vooral in de steden is dit een serieus probleem. De overheid komt niet tegemoet aan die nood want sociale woningen bedragen slechts 6 procent van de woningenmarkt.

De daling van de levensstandaard en de dwang van het economische leven leiden ertoe dat loontrekkenden meer gaan werken, onder andere door met beide ouders een job te zoeken. Onderzoek van het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, een interuniversitaire onderzoeksgroep aan de KU Leuven, toont aan dat 250.000 Belgen meer dan één job hebben. In Vlaanderen gaat het om 160.000 ‘dubbelwerkers’, of bijna 7 procent van alle 18- tot 65-jarigen. Volgens het Europees statistisch bureau Eurostat werkte de Belg in 2001 gemiddeld een uur langer dan in 1997, namelijk 39,3 uur per week. Ons land is koploper wat betreft ploegenarbeid, met een kwart van de Belgische mannen die in ploegen werken. Uit een studie van het HR-dienstenbedrijf SD Worx blijkt dat twee op de drie werkende Belgen geregeld overuren kloppen. Arbeiders werken gemiddeld twee overuren per week, bedienden in de privésector gemiddeld zelfs vijf uur. Ruim de helft van de overuren wordt niet uitbetaald.

Doordat de economie steeds meer tijd opslorpt, boert de levenskwaliteit eveneens achteruit. De laatste twintig jaar is het aantal uren slaap van de Belg gemiddeld met één uur gedaald volgens recent onderzoek. Verscheidene studies tonen tevens een verhoging van de stress, zowel op de werkvloer als er buiten. Het aantal Belgen dat naar een antidepressivum grijpt, is vorig jaar met 9 procent toegenomen. Dat blijkt uit cijfers van het Riziv. In 1997 lag dat aantal nog 40 procent lager.

De heersende klasse verrijkt zich op basis van de dalende welvaart en welzijn van de werkende klasse. Volgens de OESO (de organisatie van de rijke landen) is het percentage van het nationale inkomen uit lonen in de geïndustrialiseerde landen tijdens het merendeel van de laatste 20 jaar gelijk gebleven of gedaald. Langs de andere kant van de klassenverdeling lijkt er geen einde te komen aan de verrijking. De groei van de winsten kan vertragen of de winstratio verminderen, toch blijven kapitalisten hun zakken vullen op basis van andermans arbeid – of ontslag. De topmanagers uit de Fortune 500, een lijst van de 500 grootste bedrijven van de wereld, verdienden in 1980 gemiddeld ‘maar’ 40 keer zoveel als hun doorsnee werknemer. Vandaag krijgen ze 530 keer zoveel! Uit het rapport ‘Executive Excess 2003: CEO's Win, Workers and Taxpayers Lose’ blijkt onmiskenbaar dat bedrijfsleiders die aan het hoofd staan van ondernemingen met de grootste fiscale voordelen, de meest ondergefinancierde pensioenen en waar de meeste banen worden geschrapt, vetter betaald worden dan hun collega's in andere bedrijven. Bij de vijftig bedrijven waar in 2001 de meeste ontslagen werden doorgevoerd, steeg het gemiddelde loonbriefje van topmanagers met 44 procent tussen 2001 en 2002.

Enkele cijfers om aan te tonen dat Belgische kapitalisten eveneens een mooie ‘uitkering’ hebben opgestreken: volgens cijfers van de Nationale Bank van België (Verslag NBB 2003) is in 2003 het bruto-exploitatieoverschot van de vennootschappen in nominale termen met 8,7 procent gestegen, na twee opeenvolgende jaren van inkrimping. Die krachtige groei is voornamelijk te danken aan het ‘verloop van de loonkosten’, met name de beperking van de loonsverhogingen terwijl de groei van de arbeidsproductiviteit werd geconsolideerd. Tijdens de eerste jaarhelft van 2004 kon ook het bankwezen een aardige duit opstrijken: de ‘grote vier’ (Fortis, KBC, Dexia, ING Belgium) zagen hun gezamenlijke nettowinst verdubbelen tot 4,4 miljard euro. Zij plukken de vruchten van de fusies en de kostenbesparingen die daarmee samengingen, waaronder afdanking van duizenden loontrekkenden en opdrijven van de werkdruk voor zij die bleven.

Systeem in crisis

Hoewel kapitalisten hun spaarboekje verder kunnen spijzen, is hun sociaal-economisch systeem in crisis. De ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok leidde begin jaren ’90 tot euforie, en het leek of het kapitalisme de grote winnaar van de geschiedenis zou worden. De economische expansie eind jaren ’90 voedde verder de illusie van een kapitalisme dat voor iedereen welvaart zou brengen. Toch stagneerde zelfs tijdens dit hoogtepunt de levensstandaard voor veel mensen, de economische groei werd voor een groot deel verworven op de rug van de werkende klasse. Sinds 2001 zitten we echter opnieuw in een crisissituatie. De economie wankelt verder zonder dat er kruimels van tafel vallen. De Belgische en bij uitbreiding de Europese economie kende de afgelopen jaren dan wel geen diepe recessie, toch zit het raderwerk klemvast. En elke veel bejubelde economische ‘heropleving’ heeft daar nog niets aan veranderd. Opgang noch neergang verlopen rechtlijnig, kortstondige oplevingen in de economische cijfers zijn normaal, maar de algemene trend blijft stagnatie met het gevaar van zware neergang dreigend op de achtergrond. Een snelle omslag zit ingebakken in de situatie. Zo zakte de conjunctuurbarometer van de Nationale Bank (die het ondernemersvertrouwen meet) van 2,3 in juli, het hoogste peil in 3,5 jaar, naar –1,9 in augustus, een forse daling. Dit komt overeen met het aantal faillissementen, dat in augustus 2004 3,8 procent hoger lag dan een jaar voordien. In de eerste drie maanden van 2004 zijn 2.147 Belgische bedrijven failliet gegaan. Volgens het handelsinformatiebureau Graydon is dat het hoogste aantal faillissementen ooit tijdens het eerste trimester. In totaal gingen tijdens de eerste acht maanden van 2004 4,9 procent meer bedrijven over kop dan in dezelfde periode in 2003. Het totale banenverlies dat met deze faillissementen gepaard ging ligt wel lager dan in 2003 (12.150 tegenover 14.800). Toch kunnen we op basis van deze cijfers bezwaarlijk spreken over een economisch herstel.

Bovendien dreigen op de achtergrond van de wereldeconomie enkele bellen uiteen te spatten. De vastgoedsector is sterk overgewaardeerd, vooral in de VS waar een aanzienlijk deel van de gezinnen hun consumptie draaiende houden via hypotheken op hun huis. Dat kan niet blijven aanhouden. Als de consumptiebel in Amerika barst, dan sleuren ze de rest van de wereld mee. De VS heeft het grootste handelstekort en de grootste schuld in de wereldgeschiedenis opgebouwd. Ze kunnen dit niet blijven dragen. De dollar wordt slechts ondersteund door de instroom van kapitaal uit Japan en China. Na een reusachtige economische expansie in de afgelopen jaren zwoegt de Chinese Draak echter zelf onder een gigantische financiële zeepbel en staat de banksector op instorten. Daardoor zou China onvermijdelijk Japan meesleuren, want dat heeft zijn eerste economische heropleving in meer dan tien jaar volledig te danken aan de export naar China. Als beide grote crediteurs van de VS het laten afweten, dan zijn de gevolgen rampzalig voor de wereldeconomie, die nu al zucht onder de hoge olieprijs. De internationaal gerenommeerde denktank Stratfor stelt dat de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank (de FED), Alan Greenspan, “nog nooit in zijn vijfjarige termijnen als voorzitter van de FED met het vooruitzicht is geconfronteerd van zoveel bellen over heel het mondiale economische landschap.” En volgens Bill Gross, de chief investment officer van het bedrijf Pimco, de grootste beheerder van aandelenportefeuilles ter wereld, zijn de vooruitzichten voor de wereldeconomie vandaag de meest onzekere in de afgelopen twintig of dertig jaar. Terzijde: als exporteconomie is België in hoge mate afhankelijk van die wereldmarkt.

De kern van de problemen op de wereldmarkt blijft evenwel de overproductie, een inherente tendens van het kapitalisme. Vandaag drukt die zich uit in verzadiging van de markten en overcapaciteit. Financiële zeepbellen en de in de voorgaande paragraaf beschreven ontwikkelingen zijn hier onlosmakelijk mee verbonden.

In België komt deze tendens bijvoorbeeld tot uiting in de automobielsector met de ontslagen en dreigende sluiting van Ford Genk. Momenteel zijn er nog vier producenten van personenwagens actief in België: Ford, Volvo (deel van de Ford-groep), Volkswagen en General Motors (Opel). Ons land heeft een van de hoogste per capita producties van auto’s in heel de wereld, ongeveer 100 auto’s per 1.000 inwoners per jaar. Uiteraard is het grootste deel daarvan bestemd voor export, een indrukwekkende 96 procent. In 2003 waren de vier autofabrieken nog goed voor 23.000 jobs, zonder daarbij de duizenden jobs in de toeleveringsbedrijven te rekenen. Sinds de jaren ’80 zijn de afzetmarkten voor wagens echter overal min of meer verzadigd. Er heerst een ware concurrentieoorlog voor marktaandeel. Relatieve prijzen moeten omlaag en de productiviteit moet stijgen. Nieuwe machines worden aangeschaft en de arbeid wordt geïntensiveerd. In afwezigheid van collectieve arbeidsduurvermindering leidt dat automatisch tot overtollige arbeidsplaatsen. Van 1992 tot 2001 daalde het aantal jobs in de Belgische autoassemblage met 30 procent. Renault deed in 1997 de deuren dicht in Vilvoorde en bij Ford Genk daalde het aantal jobs met 42 procent in die periode. Tezelfdertijd steeg het aantal jobs bij de toeleveranciers, dus eigenlijk ging het om massale outsourcing van activiteiten naar KMO’s met lagere arbeidskosten en geen vakbondsvertegenwoordiging, een efficiënte manier om de loonkost te drukken. Ook bij de mogelijke nieuwe aanwervingen in 2006 steekt Ford Genk een adder onder het gras. Ze zullen slechts tijdelijke contracten en stages aanbieden, met andere woorden een aankondiging van meer precaire jobs. Zoals Knack (nr.37 p.46) het stelt: “De pijnlijke afslanking van de fabriek vorig jaar was blijkbaar een ruw breekijzer om de hele werkorganisatie van Ford te versoepelen: op piekmomenten wordt er gedurende enkele maanden veel volk ingeschakeld, bij een terugval van de verkoop – en dus ook van de productie – staan al die mensen snel weer op straat.” De arbeiders/bedienden van de sector krijgen de rekening van de verhoogde concurrentie gepresenteerd. Uiteindelijk lost dit evenwel de problemen van de automobielsector niet op, de loonkost telt immers maar voor 5 à 6 procent van de totale kost in de assemblage. Overproductie is zoals gezegd inherent aan het kapitalisme en geraakt dus binnen dit systeem onmogelijk opgelost.

Patronaal offensief

Het Europese kapitalisme bevindt zich in een impasse. De verworvenheden van de arbeidersklasse (sociale zekerheid, levensstandaard, onderwijs enzovoort) zijn een te hoge kost in de concurrentie met het Amerikaanse en Japanse kapitaal. Daarom lanceerde het patronaat in alle Europese landen een indrukwekkende aanval op die verworvenheden. We moeten benadrukken dat dit niet gewoon een ideologisch offensief is, maar een nood van het kapitalisme uitdrukt. In alle ons omringende landen heeft de regering de hakbijl bovengehaald, los van politieke kleur: Balkenende in Nederland, Chirac-Raffarin in Frankrijk en Schröder in Duitsland. Zeker dat laatste land is een trendzetter voor België. In augustus zaten in Duitsland 4,41 miljoen mensen zonder werk, dat is 10,6 procent. De zes grote Duitse economische instituten voorspellen dat de werkloosheid dit noch volgend jaar onder de tien procent zal dalen. De regering heeft een nooit eerder geziene aanval op de sociale zekerheid ingezet met het plan Hartz IV. Langdurig werklozen zouden gedurende een maand zelfs helemaal geen uitkering krijgen. Ook het Duitse patronaat bevindt zich in de voorhoede van het Europees offensief tegen de werkende klasse. De kentering is te situeren vorig jaar, toen de vakbond IG Metall in Oost-Duitsland een nederlaag leed voor de invoering van de 35-urenweek in de staalindustrie. De vakbondsleiding weigerde toen de arbeiders in West-Duitsland te mobiliseren, verschillende rechtse vakbondsleiders jutten de West-Duitse arbeiders zelfs op tégen de staking. Door deze zwakte verloor IG Metall de krachtmeting, een uitnodiging voor het patronaat om in het offensief te gaan. We mogen niet vergeten dat West-Duitsland 20 jaar geleden de strijd voor de vermindering van de werkweek inzette met de staking van zes weken voor de 35-urenweek. Dat kreeg toen een echo in heel Europa. Vandaag echter krijgt het Duitse patronaat in heel Europa weerklank met haar eis voor verlenging van de werkweek tot 40 uur en voor sommigen zelfs tot 50 of 60 uur. Siemens zorgde in juli voor een trendbreuk door als eerste belangrijk Europees bedrijf de arbeidsduur te verlengen, zonder compenserende loonsverhoging. IG Metall zwichtte voor het dreigement van de elektronicagroep dat ze anders naar Oost-Europa zouden verhuizen. Sindsdien verlengden nog enkele Duitse, Franse en Nederlandse ondernemingen de arbeidsduur.

Met het binnenhalen van de tien nieuwe, voornamelijk Oost-Europese lidstaten wordt nog duidelijker wat de EU is: een hardcore kapitalistische unie. Je kan je afvragen of de datum, 1 mei, geen opzettelijke uitdaging aan het adres van de arbeidersbeweging is. Sinds die dag is de industriële verhuis naar Oost-Europa sneller dan ooit. Reeds tienduizenden banen gingen verloren omdat de bazen veel grotere winsten kunnen maken door te produceren in Oost-Europa en te verkopen in het Westen. De ‘werkgevers’ zijn helemaal niet bezorgd om de creatie van jobs in Oost-Europa. Wat ze echt willen is dat wij hier werken in Oost-Europese omstandigheden zodat ze meer winsten opstrijken. Dat is ook de bedoeling van Europese richtlijnen zoals die van de ultraliberale ex-commissaris Frits Bolkestein. De maatregel Bolkestein wil dat dienstverleners uit EU-lidstaten ook diensten in alle andere lidstaten kunnen aanbieden zonder dat zij zich moeten houden aan de wetten van het land waar zij hun diensten aanbieden. Zij zullen zich alleen nog moeten houden aan de wetgeving die van toepassing is in het land waar het bedrijf is gevestigd. Oost-Europese omstandigheden worden hier dus geïmporteerd. De werkende bevolking voelt dit intuïtief aan, het sociale onveiligheidgevoel stijgt.

De invloed van de EU op de Belgische (federale/regionale) politieke en sociale beslissingen neemt met de dag toe. De macht van de rechtse partijen in de Europese instellingen is sinds de laatste verkiezingen fel toegenomen, en ze zal mee onder de druk van de verder kabbelende crisis aan de basis liggen van nog fellere aanvallen op de verworvenheden van de werkers. In 2003 hebben we er al op gewezen dat 80 procent van de grote Belgische bedrijven en meer dan 50 procent van de KMO’s in buitenlandse handen zijn. Deze trend tot opslorping door buitenlands kapitaal zet zich verder, bijvoorbeeld in de verschillende luiken van de energiesector. We kunnen hieruit besluiten dat niet alleen de politieke maar ook de economische beslissingen meer en meer vanuit het buitenland worden genomen.

Toch moeten we oppassen met het argument van delokalisatie naar Oost-Europa. Het is niet zo dat de meeste jobs die in België verdwenen, naar andere landen zijn gegaan. Een studie van het Federaal Planbureau stelt: “Ongeveer 15.000 banen, d.w.z. 28 procent van het baanverlies door collectief ontslag in de industrie ging gepaard met een delokalisatie in de periode 1990-1995. Bij de diensten is dat 2.340 banen of 6 procent van het baanverlies door collectief ontslag.” (‘Delokalisatie, een element van industriële dynamiek’, december 2000, p.8) Dit zijn opmerkelijke cijfers. In de jaren ’90 begon het argument van de delokalisatie steeds meer opgang te maken bij de industriëlen. “Door de hoge loonkost moeten we wel weg, tenzij jullie natuurlijk minder gaan kosten.” Dat is de typische eis. De bovenstaande cijfers tonen nochtans dat veel meer banen op een andere manier zijn verdwenen. Delokalisatie was tijdens de eerste helft van de jaren ’90, eveneens een periode van crisis, verantwoordelijk voor ‘slechts’ 28 procent van de collectieve ontslagen. Een groot deel van de jobs verhuisde dus niet, ze werden gewoon vernietigd, ze bestaan niet meer. Als gevolg van de kapitalistische concurrentie moeten loontrekkenden steeds harder werken, zodat hetzelfde werk met minder mensen wordt gedaan. Zo kunnen de kosten dalen en de winsten stijgen.

Ook vandaag staat harder werken opnieuw bovenaan de patronale agenda. In België beuken de bazen net zoals in de rest van Europa op de verworvenheden van de arbeidersklasse. Niet toevallig vlak na de verkiezingen zetten zij hun stormaanval in, met als hoofdlijn langer werken via verlenging van de werkweek en afschaffing van het brugpensioen. Je kan gerust stellen dat de nederlaag bij Ford een gelijkaardig resultaat heeft gehad als de eerder genoemde nederlaag van IG Metall in Oost-Duitsland. Het rechtse blad Trends, een belangrijke spreekbuis van de bourgeoisie, geeft toe (22/07/04): “Nog maar zelden hebben de werkgevers zo expliciet en zo onderbouwd de nieuwe strategie uitgevoerd om een eigen eisenbundel op tafel te leggen.” Daarmee hebben ze de krijtlijnen uitgezet voor de onderhandelingen over het Interprofessioneel Akkoord voor 2005-2006. De vakbonden stonden erbij en keken ernaar. De leiding wordt overrompeld door de patronale stormloop.

Bovendien spelen de industriëlen allerlei schijnbewegingen uit. Ze proberen eerst de dijk te breken op zijn zwakste punten. De Luikse staalgieterij Marichal Ketin probeerde al de werkweek te verlengen van 36 naar 40 uur, met de nodige aanmoedigingen van zijn grote broers uit het Verbond der Belgische Ondernemingen (VBO). Het zogenaamde taboe van de arbeidsduurverlenging moest hier sneuvelen. De arbeiders en hun vakbonden hielden echter stand, opdat de dijk niet zou breken. Bij Siemens in Herentals daarentegen gaven ze toe om de werkweek te verlengen met één uur (2,7 procent) voor een loonsverhoging van 1 procent en ‘jobgaranties’. Eerder dit jaar hadden ze in de bouw ook al toegegeven om het maximaal volume overuren op te trekken, de 10-urendag is daar een realiteit geworden. De patroonsfederaties in sectoren zoals de bouw zeggen nu nochtans geen vragende partij te zijn voor verlenging van de werkweek, opnieuw een manoeuvre om de arbeidersbeweging uit evenwicht te brengen. Voor deze bazen moet de loonkost immers evengoed omlaag, maar zij geven de voorkeur aan anderen methoden: lastenverlaging, loonbevriezing, goedkopere overuren, flexibeler arbeidsmarkt enzovoort (cfr. VBO Plan 2010). Door afstand te nemen van de 40-urenweek nadat het debat in het centrum van de aandacht is gekomen, creëren ze de mogelijkheid voor de vakbonden om achteraf met veel brio te kunnen zeggen dat de 40-urenweek er niet is doorgekomen, terwijl ze wel een hele reeks andere toegevingen hebben gedaan. Ook zo wint het patronaat. Voordat ze echter toekomen aan de sociale onderhandelingen, willen ze eerst nog een ander rookgordijn optrekken, een klassieker van het Belgisch staatsbestel: verdeeldheid zaaien tussen Vlaamse en Waalse arbeiders. Dat was al duidelijk bij de vergelijking in de media tussen het conflict bij Marichal Ketin en dat bij Siemens Herentals. ‘Oubollige Waalse arbeiders’ werden tegenover ‘moderne Vlaamse werknemers’ gesteld.