Dit document, dat in drie delen verschijnt op onze website, wil een bijdrage zijn tot de strijd voor socialisme in België. De eerste versie is geschreven eind september – begin oktober 2003, waarna het bediscussieerd is binnen Vonk zodat we het als een vervolledigd en gezamenlijk werk naar buiten kunnen brengen. Het is opgedeeld in vier hoofdstukken met eventuele onderverdelingen: de economie, de nieuwe regering, de rechterzijde en de linkerzijde. Daarmee is natuurlijk niet alles gezegd, het blijven algemene beschouwingen over de trends binnen onze samenleving en land.

Sinds het schrijven van het aanvankelijke document zijn in elk geval al enkele trends verder bevestigd door de feiten. Zo bijvoorbeeld de trend tot vorming van een groot blok dat op een serieuze afstand ter rechterzijde van het centrum staat, naar analogie met de vorming van de rechterzijde in Italië na het uiteenvallen van de christen-democratie begin jaren ’90. We stelden in punt 64: “Het Vlaams Blok profileert zich meer en meer als een rechtse en conservatieve partij. (...) Bovendien voelen steeds meer facties van de Vlaamse burgerij (de KMO’s) zich aangetrokken tot een ‘oplossing’ in de vorm van het Vlaams Blok.” Enkele weken later, op 25 oktober, kopte De Standaard “Blok wil opschuiven naar centrum” en in de Financieel Economische Tijd van 31 oktober konden we lezen dat bedrijfsleiders en academici vragen om het doorbreken van het cordon sanitaire. De recente verwikkelingen rond Hugo Coveliers bevestigen dan weer onze analyse over “de enorme spanningen binnen de VLD met haar rechterzijde.”

Ook de “verharding van de sociale relaties” kreeg verder uitdrukking bij de twee zogenaamde gijzelingen van de directie eind november bij Sigma en Alstom. De radicalisering van de vakbondsbasis laat zoals voorspeld ook de vakbondsleiding niet koud. Ze hebben de regering de laatste maanden al herhaaldelijk gewezen op de groeiende moeilijkheid om hun basis in toom te houden. ACV en ABVV losten eind oktober al een waarschuwingsschot en kondigden een reeks acties aan, als uitlaatklep voor hun achterban.

Wij hopen dat we met onze Vooruitzichten voor het socialisme in België waardevolle analyses en ideeën aanreiken aan syndicalisten, jongeren en iedereen die wil vechten voor een betere wereld. Wij hopen dat ons document een gids kan zijn in de strijd voor socialisme vandaag in België. En wij hopen dat we daarmee interesse wekken voor ons project, de ideeën en methoden van Vonk. Wij staan open voor ieder die samen met ons die strijd wil voeren.

Inleiding

1. Marxisten bestuderen de wereld om die te veranderen. Met dit document willen we nagaan hoe het gesteld is met het Belgische kapitalisme en hoe het in de komende periode zal evolueren, om zo beter te kunnen inspelen op de ons omringende realiteit. De wetenschap van de perspectieven is een complexe wetenschap waarin we veel factoren en hun onderlinge relaties samen trachten te brengen. Het dialectisch materialisme geeft ons het meest verfijnde instrument dat de mens totnogtoe heeft uitgedacht om die complexe werkelijkheid te bestuderen. Nochtans zijn marxisten geen helderzienden. Het huidige document is dan ook een werkhypothese waarnaar we ons kunnen richten maar die op basis van nieuwe ontwikkelingen en in het licht van bijkomende factoren telkens opnieuw geëvalueerd en bijgeschaafd moet worden.

2. Zelfs bij een oppervlakkige observatie van de afgelopen periode valt onmiddellijk op dat we in turbulente tijden leven. Vanuit politiek oogpunt was 2003 al een heel interessant jaar met als meest opvallend wapenfeit natuurlijk de verovering van Irak – maar ook de protesten daartegen. Voor iemand die niet getraind is in het dialectisch materialisme moet de huidige ‘wereldorde’ overkomen als een chaos met bruuske veranderingen zonder vast patroon. Bijvoorbeeld: de allianties van vandaag zijn de tegenstellingen van morgen, alle internationale instellingen staan op springen door de stoom die zich binnenin heeft ontwikkeld: de VN, de Navo, de EU, de WTO enzovoort. Een ander voorbeeld: op 15 februari scheerde de anti-oorlogsbetoging hoge toppen, de grootste simultane betoging in de wereldgeschiedenis. Drie maanden later was Bagdad evenwel veroverd en lag heel de beweging plat, knock-out geslagen. Moedeloosheid volgt snel op euforie. Voor een marxist zit er echter een duidelijk patroon in die turbulentie, meer zelfs, onze vroegere perspectieven worden bevestigd door de reële ontwikkelingen. Daarom is een marxist te midden van de chaos hoopvol over de toekomst, zonder daarbij te vergeten dat niets vanzelf komt en dat er nog hoge horden op onze weg staan.

3. Ook in België sluipen bruuske bewegingen binnen. De groenen kunnen daar van meespreken. Bij de vorige verkiezingen waren zij de grootste winnaars, bij de recente verkiezingen stortten ze in. Of wat te denken van de Belgische rol in de oorlog. Het ene moment nog helden, de kleine David die de Amerikaanse Goliath durft uit te dagen, het volgende moment de meest slaafse lakeien die braaf de genocidewet uit het wetboek schrappen. De consensus van vandaag is de leugen van morgen.

4. België wordt doorgaans voorgesteld als hét land van de sociale consensus. Hier ontmoeten belangrijke breuklijnen elkaar: de klassentegenstelling, de nationale tegenstelling Wallonië-Vlaanderen, de religieuze tegenstelling. In het bestaan van het Belgische kapitalisme hebben deze breuklijnen verscheidene keren tot diepe crisissen geleid. Op basis van die crisissen hebben de leiders van de bourgeoisie en van de arbeiders een systeem van compromissen leren ontwikkelen. De wereldcrisis zet al die compromissen nu op de helling, oude breuken breken door de oppervlakte van de aanvaarde werkelijkheid. De bourgeoisie poogt de oude consensus in stand te houden maar zoekt tegelijk naar een stok achter de hand. Het is aan de arbeiders om de burgerlijke strategieën en tactieken te doorzien en een eigen antwoord op de crisis te formuleren. Dit document is een bescheiden bijdrage daartoe.

De economie

5. Wanneer we de Belgische economie analyseren, dan kunnen we dit niet anders doen dan binnen het kader van de wereldeconomie. Het kapitalisme heeft de wereld aan elkaar geweven tot één grote wereldmarkt: economische ontwikkelingen in een bepaalde regio hebben meer dan ooit invloed op economische ontwikkelingen in andere regio’s. Dat geldt des te meer voor een land als België, dat voor drie kwart van zijn inkomsten afhankelijk is van export.

6. Bij een analyse van de economie blijft ons uitgangspunt de klassieke marxistische theorie van de economische cycli en de daaruit voortvloeiende noodzaak van het kapitaal om steeds nieuwe afzetmarkten en investeringsmogelijkheden met winstperspectief te vinden. De vraag is dan: waar bevinden we ons in de economische cyclus? Daarbij moeten we altijd voor ogen houden dat noch opgang noch neergang rechtlijnig verlopen.

7. Maart 2000 was een scharniermoment. Na een lange hausse tijdens de jaren ‘90 begon de beurs toen aan een neergang die totnogtoe geen einde kende. De wereldbeurzen piekten in maart 2000 op het hoogtepunt van de euforie over de hi-tech-revolutie en de dot.com-manie. Daarna stortten de beurzen dramatisch in elkaar, bijna gelijk aan de val van 1929-32 en de ineenstorting van de Japanse beurs na 1989. Hun waarde kelderde in de volgende drie jaren met meer dan 60 procent en gedurende drie jaar op rij waren de aandelenprijzen lager aan het einde van het jaar dan aan het begin – 2000, 2001 en 2002. Sinds 1929-32 zijn ze geen vier jaar na elkaar gevallen. De val van de technologische aandelen was op zich weinig verrassend aangezien ze via speculatie tot buiten proportie opgeblazen waren. De ineenstorting van de beurzen was echter de voorbode van een terugval van de reële economie, zoals we toen voorspelden. Die terugval materialiseerde zich tegen het voorjaar van 2001 en werd nog versterkt door de aanslagen van 11 september.

8. Hiermee werd een punt gezet achter de lange economische bloeiperiode van de jaren ‘90. Tijdens de laatste jaren van de 20e eeuw bedroeg de gemiddelde groei in de VS 4 procent en in de EU 2 à 3 procent. Afgemeten aan die cijfers vallen de huidige cijfers van respectievelijk 2 en 0 à 1 procent mager uit. De lange groei in de VS mag niet doen vergeten dat begin jaren ‘90 zowel de VS als Europa door een van de diepste recessies werd getroffen. Vooral Europa had tussen 1992 en 1995 te kampen met een belangrijke terugval van de economische activiteit. De oorzaak hiervan was dubbel: enerzijds was er de conjuncturele omslag, anderzijds werd deze verdiept door het Europese eenmakingproces. De Maastrichtnormen beperkten drastisch de overheidsuitgaven, verplichtten de overheid tot een snelle terugbetaling van de overheidsschuld (met hoge rentevoeten) en legden de wisselkoersen vast. In een context van verscherpte concurrentie op stagnerende afzetmarkten werden de lonen de enige variabele om de rendabiliteit van de ondernemingen te herstellen. Het gevolg heette in België ‘Globaal Plan’, met twee jaar loonstop en een hele resem flexibiliserende maatregelen.

9. Het herstel van de winstvoet vanaf 1995 steunde enerzijds op de sociale achteruitgang inzake lonen en werkomstandigheden, anderzijds op een nieuwe internationale arbeidsdeling (delokalisaties). Het economische herstel steunde echter niet op een expansie van de productie (afzetmarkten). In hun enthousiasme ontwikkelden de kapitalisten een optimistisch scenario dat een nieuwe lange expansieve golf voorzag met nieuwe afzetgebieden in het Oost-Europa (de Muur was immers gevallen in 1989 en met hem de bureaucratische regimes), Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika. De liberalisering van de handel zou tot een stijging van de wereldhandel leiden. De ontwikkeling van de financiële markten zorgde voor de aanvoer van vers kapitaal, grotendeels gehaald uit de spaar- en pensioencenten van loontrekkenden uit de VS. De ineenstorting van wat gedurende decennia doorging als een alternatief model, de Sovjetunie, zoniet een bedreiging voor het imperialisme (Koude Oorlog), zorgde voor een ideologische triomf van het neoliberalisme.

10. Een andere bron van winst die het kapitaal aanboorde, met gewillige medewerking van de overheden, was de wereldwijde onteigening van gemeenschapsgoederen in de vorm van privatiseringen. Sectoren die wegens de technologische evolutie hoge winstverwachtingen noteerden zoals de dienstensector en in het bijzonder de telecommunicatie, vielen als een rijpe appel in de schoot van de privé-sector. Bovendien waren de instapkosten relatief laag omdat veel van de infrastructuur al was opgebouwd met gemeenschapsgeld (bv. de infrastructuur van Belgacom, die nu door allerlei privé-bedrijven wordt gebruikt).

11. Door de arbeidersklasse internationaal in het defensief te dringen, kon het kapitaal ook de uitbuitingsgraad verhogen en zo een groter deel van de meerwaarde afromen. Die evolutie had zich reeds ingezet halverwege de jaren ‘80 met de nederlaag van de Britse mijnwerkers en de Amerikaanse luchtverkeersleiders als belangrijkste symbolen van die wereldwijde tendens. De massawerkloosheid en de flexibilisering en deregulering van de arbeid zorgden ervoor dat het kapitaal zijn winstvoet kon herstellen. De verlenging van de machinetijd (7 dagen op 7, 24 uur op 24) maakte het mogelijk de productie te concentreren binnen een kleiner aantal fabrieken. Bovendien stond het kapitaal sterk genoeg om nationale sociale regels en CAO’s tegen elkaar uit te spelen, een grootschalige politiek van sociale dumping te voeren met chantage van sluiting en delokalisatie om meer flexibiliteit en lagere loonkost te bekomen van de overheid en vanwege de arbeidersbeweging.

12. De VS speelden gedurende deze periode de motor van de wereldeconomie. De uitbuitingsgraad werd er zeer hoog opgedreven, met het fenomeen van de ‘working poor’ als gevolg: mensen die vaak twee of drie jobs moesten aannemen om te kunnen overleven. Daarnaast hielden de middenklasse en de hogere schalen van de loontrekkenden de economie artificieel draaiende door gigantische consumptie-uitgaven. De spaarquote van de Amerikaanse gezinnen was in deze periode negatief, wat wil zeggen dat ze meer uitgaven dan hun eigenlijke inkomen. De boom in de VS was dus een ‘consumentboom’, een economische expansie gebaseerd op de exuberante uitgaven van de consumenten. Dit was slechts mogelijk door de hoge koersen van de beurzen (Amerikaanse gezinnen bezitten relatief veel aandelen in vergelijking met Europeanen) en de gestage stijging van de waarde van het vastgoed. Daardoor konden Amerikanen meer lenen en dus meer kopen. Terwijl de overheidsschuld tijdens de jaren ‘90 daalde, steeg de schuld van de Amerikaanse gezinnen en bedrijven astronomisch, tot 85 procent van het BBP voor de gezinnen alleen!

13. Verscheidene factoren die aan de grond van de economische expansie lagen zijn uitgespeeld. Een overheidsbedrijf kan je maar één keer privatiseren. Een gesloten binnenlandse markt van een bepaald land kan je maar één keer opengooien. Als afzetmarkten werpen de ex-stalinistische landen in Oost-Europa overigens maar weinig gewicht in de schaal, er is amper koopkracht. En het land waarvan zoveel economen voorspelden dat het een bijna bodemloze afzetmarkt zou zijn, met name China, heeft zich in de afgelopen decennia ontpopt tot een exporterende industriemacht van de eerste orde, die via joint-ventures massaal afgewerkte producten (speelgoed, textiel en in groeiende mate ook hoogtechnologische producten zoals elektronica) naar de OESO-landen uitvoert. Ook de consumentenkredieten slaan om in hun tegendeel: geleend geld dat werd uitgegeven kan geen tweede keer worden uitgegeven maar moet daarentegen worden terugbetaald, zelfs al is dit tegen een lagere rentevoet. Het loonmatigingbeleid zal bovendien de consumptie verminderen en dus negatief doorwegen op de vraag. De nieuwe rijken van de jaren ‘90 ondervinden op hun beurt een inkrimping van de koopkracht (de zgn. nieuwe vraag naar luxegoederen) ten gevolge van de beurscrisis. Op de verdere verhoging van de uitbuiting van de arbeiders ten slotte zit nog wel rek, maar deze kan slechts doorgaan zolang de arbeidersklasse geen weerstand biedt. Er zijn echter schuchtere tekenen van herstel van de nederlagen van de jaren ‘80 en ‘90 (bv. algemene stakingen in Griekenland, Italië en Spanje, bewegingen tegen de pensioenhervorming in Frankrijk en Oostenrijk, algemene staking in de openbare diensten in Groot-Brittannië en Zweden).

14. In 2001 stelden we al dat een ‘double dip’ mogelijk was, namelijk een terugval van de economie gevolgd door een korte heropleving, waarna een diepere val volgt. Dat scenario is werkelijkheid geworden. In de VS groeide de economie met een magere 0,3 procent in 2001 gevolgd door 2,4 procent in 2002 (cijfers van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, augustus 2003). Tijdens het eerste kwartaal van 2003 was dit slechts een halve procent. Bovendien komt de groei in de VS voort uit militaire uitgaven en een overgewaardeerde vastgoedmarkt. Door de stijgende overheidsschuld kunnen die militaire uitgaven echter niet aangehouden worden, zeker niet nu het avontuur in Irak veel meer dreigt te kosten. En wanneer de vastgoedsector in elkaar klapt, staan de VS donkere dagen te wachten, want momenteel beschikken gezinnen nog over geld door de hypotheek op hun huis. De VS waren de motor van de wereldeconomie tijdens de expansie en binnen de VS waren het de gezinnen die door hun aanhoudende sterke consumptie de groei ondersteunden. Het geld hiervoor kwam grotendeels uit een verhoging van hun schuldgraad, die nu bijna 85 procent van het Amerikaanse BBP bedraagt. Samen komen de schulden van de gezinnen, de overheid en de bedrijven aan 190 procent van het Amerikaanse BBP. De historische renteverlagingen van de FED (Amerikaanse centrale bank) stimuleerden de schulden nog meer om zo toch de economie draaiende te houden. Op een bepaald moment moeten die hoge schulden natuurlijk terugbetaald worden. Als de bel in het vastgoed springt, dan dreigt er in de VS een economische ramp met deflatie. Dat zal een verschrikkelijke impact hebben op de rest van de wereld.

15. In Europa ligt de schuldgraad al niet veel lager, de gezinnen, bedrijven en overheden samen hebben schulden ter waarde van 180 procent van het BBP. Door het Stabiliteitpact kan de Europese Centrale Bank echter niet overgaan tot drastische renteverlagingen zoals in de VS, hoewel ook hier de rente historisch laag staat. Veel economen pleiten bijgevolg voor afschaffing of wijziging van het Pact, te meer omdat Duitsland, Frankrijk en Italië de vastgestelde norm van 3 procent overheidstekort overstijgen (Duitsland voor het derde jaar op rij, terwijl zij nota bene het sterkst hebben gelobbyd voor deze regel!). De overheden verliezen inderdaad veel geld omdat ze dit in hun economie pompen via belastingverlagingen. Nochtans levert dit weinig resultaat op. Ondanks de rente- en belastingverlagingen groeide de economie in de eurozone in 2002 amper met 0,8 procent. Duitsland en Nederland zitten sinds 2003 officieel in recessie, Frankrijk en Italië balanceren op de rand en andere landen stagneren. De investeringen, het fundament van de kapitalistische economie, gingen in 2002 met 2,7 procent achteruit als gevolg van de overcapaciteit en de beurskoersen daalden gemiddeld met een kwart.

16. Het begin van de 21e eeuw tekent zich dus door fundamenteel slechte economische vooruitzichten. Dat verklaart waarom de relaties tussen de grootmachten steeds grimmiger worden. Het gevecht om markten vertaalt zich in een imperialistische oorlog voor het olierijke Nabije Oosten, waarbij de VS andere landen (Irak en Afghanistan) opnieuw koloniaal bezetten. Dat zorgt voor wrevel bij andere grootmachten zoals Frankrijk, Duitsland, Rusland en China aangezien de nieuwe verdeling van de wereld ingaat tegen hun (economische) belangen. Als wraak voor de ‘moeilijke houding’ van Frankrijk en Duitsland tijdens de Irak-crisis heeft Washington weinig moeite gedaan om de depreciatie van de dollar tegen te houden; ze hebben die daarentegen actief gestimuleerd zodat de VS meer exportinkomsten konden verwerven. Daardoor is de concurrentiepositie van Europese bedrijven gedaald en moeten ze economische groei nu vooral uit de binnenlandse markt putten, wat echter onmogelijk is door de slechte perspectieven op de arbeidsmarkt en dus de gebrekkige koopkracht.

17. De zwakke economische toestand in de rest van de wereld, en dan vooral Europa, ondermijnde de vraag naar Belgische producten. Tijdens de eerste maanden van dit jaar is de uitvoer van goederen en diensten afgenomen met 1,1 procent. Het BBP is in 2001 en 2002 slechts met een magere 0,75 procent gegroeid en volgens de ramingen van de Nationale Bank in de eerste maanden van 2003 met 0,6 procent. Het Federaal Plan Bureau rekent voor heel 2003 een gemiddelde groei van 1 procent, wat al een herziening is naar beneden en de vraag is of we dat procent halen. Tot 2008 ziet het FPB wel een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,2 procent, maar de vooruitzichten van het FPB zijn normaal gezien te optimistisch om zo het ‘vertrouwen’ – en dus investeringen en consumptie – te stimuleren. Ondanks die betere verwachtingen voorspelt het FPB aanhoudende hoge werkloosheid. De werkgelegenheid zal gemiddeld met 0,6 procent per jaar stijgen maar de beroepsbevolking zal over dezelfde periode ook met 160.000 aangroeien. Het FPB concludeert daaruit dat België in 2008 nog 645.000 werklozen zal tellen, tegenover 683.000 vandaag. Dat zou neerkomen op een werkloosheidsgraad van 12,9 procent. Het is geen toeval dat het FPB deze cijfers pas bekend maakte na de verkiezingen.

18. In 2002 is de werkgelegenheid met 3,8 procent gekrompen in de technologische sector en in de textielsector met 6 procent. Volgens het informatiebureau Graydon gingen in de eerste vijf maanden van 2003 bij 3.243 faillissementen alleen al zo’n 11.500 banen verloren. De KBC stelt: “De tewerkstellingsvooruitzichten in de verwerkende nijverheid situeren zich op het laagste niveau van de voorbije tien jaar. Na een schuchter herstel in het najaar van 2002 verzwakte de uitzendactiviteit, een voorlopende indicator van de arbeidsmarkt, recent opnieuw.” (Economische Vooruitzichten België derde kwartaal 2003)

19. Zelfs bij een betere economische groei zoals vooropgesteld door het FPB zou België kampen met een hoge werkloosheidsgraad. Dat is dus volgens het beste scenario! Als de Amerikaanse vastgoedsector ineenklapt of de recessie in onze buurlanden langer aanhoudt, dan zal het effect nog veel erger zijn. De belofte van Verhofstadt om met deze regering 200.000 nieuwe banen te creëren is daarom wishful thinking. Honderdduizenden Belgen zullen juist geen werk vinden en zich met een karig inkomen moeten behelpen. Dat zal de tegenstellingen en onvrede in de samenleving nog doen toenemen. De premier tracht deze situatie te keren met voluntaristische oproepen aan het adres van de ondernemers. Bij de regeringsverklaring vroeg hij aan de bedrijfsleiders: “Sluit u niet op in fatalisme en laat u niet verlammen door pessimisme.” Kapitalisten laten zich echter niet leiden door vaderlandsliefde of andere gevoelens wanneer ze investeringen overwegen. Winst is de drijfveer in de kapitalistische economie, zij die geen winst maken gaan er onherroepelijk uit. En juist die winsten liggen niet onmiddellijk in het verschiet.

De nieuwe regering

20. Wij stellen steeds dat het grote verschil tussen de eerste paars-groene regering Verhofstadt I en de nieuwe paarse regering Verhofstadt II het economische klimaat is waaronder de regering kan aantreden. De vorige regering trad aan tijdens een economisch opgaande periode (het hoogtepunt van de boom van de jaren ‘90) en kon rekenen op een, weliswaar klein, begrotingsoverschot. De huidige paarse regering start op een neergaand economisch moment en kan niet meer rekenen op een begrotingsoverschot.

21. De vorige regering Verhofstadt I was door het kleine begrotingsoverschot in staat om enkele kleine cadeaus uit te delen en kon daarmee een beeld van vernieuwing in de hand werken. Het kleine begrotingsoverschot zorgde ook voor voldoende evenwicht tussen de verschillende regeringspartners. Elke partij die in de regering zetelde kon enkele cadeaus uitdelen. De politiehervorming en de hervorming van justitie kon aangevat worden. De liberalen kregen hun loonlastenverlaging en de hervorming van de belastingen. De socialisten kregen hun maximumfactuur, het Zilverfonds, de flitspalen en enkele maatregelen voor gratis of goedkoper openbaar vervoer. De groenen kregen hun ecoboni en de uitstap uit de kernenergie. Dit evenwicht zorgde voor een sfeer van vernieuwing en van vriendschappelijkheid t.a.v. een gemeenschappelijk project.

22. Verhofstadt I kon tevens bogen op een imago van ‘nieuwheid’. De hoofdfactor daarin was het verdwijnen van de christen-democraten uit de regering. In heel de naoorlogse periode hebben zij de Belgische politiek gedomineerd. De liberalen daarentegen hadden zich tijdens de jaren ‘90 ontpopt tot de woordvoerders van de zogezegde ‘nieuwe politieke cultuur’. Bovendien kwamen met Verhofstadt I voor het eerst ook de groenen in de regering. Hoewel het nieuwe er bij Verhofstadt II al wat af is, kan de nieuwe regering toch nog teren op dit imago van vernieuwing, zeker omdat ze door de financiële marges in de voorgaande jaren ook de schijn hebben kunnen wekken dat ze anders zijn dan de voorgaande regeringen. Het soberheidsbeleid van de regeringen Martens en Dehaene kon tijdelijk plaatsruimen voor kleine cadeaus, zowel aan het patronaat (bv. verlaging ‘loonlasten’) als aan de werkende klasse (bv. de fiscale druk via de hervorming van de personenbelasting).

23. Vandaag zijn de omstandigheden echter anders. Er is geen begrotingsoverschot meer en er zullen geen cadeaus meer uitgedeeld kunnen worden aan de werkende mensen, waardoor het evenwicht binnen de nieuwe regering Verhofstadt II veel moeilijker te vinden is. Dit was al duidelijk tijdens de regeringsvorming voor de zomervakantie. Terwijl ze ons tijdens de verkiezingscampagne nog de hemel op aarde beloofden, konden de regeringspartijen er ons na de verkiezingen niet snel genoeg op wijzen dat het crisis is en er bijgevolg harde keuzes gemaakt moeten worden.

24. De regeringsvorming heeft vrij lang aangesleept en er is duidelijk hard onderhandeld over het regeringsakkoord. In ruil voor een liberaal programma heeft de VLD ingebonden op het vlak van ministerposten. Het is duidelijk dat vooral de PS zwaar op tafel heeft geklopt en voorwaarden heeft gesteld voor deelname aan een regering waarin de liberalen nog steeds hun project kunnen uitvoeren. In ruil voor de loonlastenverlagingen, de verdere hervorming van de belastingen en de fiscale amnestie hebben PS (sociale zaken, justitie, openbare diensten) en SP.a (arbeid en pensioenen, leefmilieu, en begroting en overheidsbedrijven) enkele belangrijke ministerposten gekregen. Het is geen toeval dat de PS juist drie ministerposten heeft over domeinen die de liberalen eigenlijk diepgaand willen hervormen.

25. Ook op vlak van buitenlands beleid zijn er grondige herschikkingen. Verhofstadt I introduceerde het zogenaamde ‘ethisch buitenlands beleid’ van Louis Michel. Dat was een serieuze kentering met het onopvallende buitenlands beleid van voorgaande regeringen. Plots ontpopte België zich tot witte ridder in het gevecht tegen ex-dictators (bv. Pinochet) en ander extreem-rechts gespuis (bv. Haider). De genocidewet die universeel gold, was de kers op de taart, want België kon nu alle schenders van de mensenrechten in heel de wereld vervolgen. Die ommezwaai kwam voort uit talrijke factoren, maar de essentie was België opnieuw met een positief imago op de wereldkaart te zetten. Ons land kwam immers nog maar net uit een zware institutionele crisis (zie verder) waarin het imago sterk was afgekraakt in de internationale pers door corruptie- en seksschandalen (o.a. Dutroux). Daarnaast brachten de slachtingen in de Belgische ex-kolonies (Kongo, Rwanda) het Belgische establishment eveneens in opspraak. Een land dat voor driekwart van zijn inkomsten afhankelijk is van export, kan zo’n imago missen als kiespijn. Daarom opteerde een deel van de burgerij voor de vlucht vooruit in de morele waarden. Die morele waarden zijn ook voor binnenlandse consumptie. Ten eerste om de autoriteit van het establishment te herstellen, maar tegelijk als waarschuwing voor het flirten met extreem-rechts (cf. het harde standpunt van Michel tegen Haider). De opmars van uiterst-rechts in Europa is immers niet alleen een probleem voor de arbeidersbeweging, maar ook voor de ‘respectabele’ rechtse partijen, want extreem-rechts ondermijnt hen electoraal en zorgt voor een tweespalt in hun rangen over de vraag of ze met hen moeten samenwerken of moeten opteren voor een ‘cordon sanitaire’ (zie verder). Het ‘ethisch buitenlands beleid’ maakte de keuze duidelijk en gaf daarenboven aan de linkse regeringspartijen een zoethouder voor hun achterban.

26. Het ethisch buitenlands beleid liet tevens de Belgische ambities zien ten opzichte van Europa. Eigenlijk is België al lang geen economische speler meer op wereldschaal en stelt de Belgische bourgeoisie nog maar weinig voor. Een aanzienlijk deel heeft resoluut gekozen voor de integratie van haar belangen in een groter Europees geheel, zoals bijvoorbeeld André Leysen, die meer kapitaal in Duitsland heeft ondergebracht dan in België zelf. Daarom hebben ze het lot van België compleet verbonden met dat van de EU en gaan ze daar ook prestige zoeken. Veel politici steken niet onder stoelen of banken dat ze liefst een Europese carrière ambiëren. In deze visie speelt België – eigenlijk vooral Brussel – een specifieke rol als thuishaven voor de belangrijkste Europese instellingen en als morele baken voor een gemeenschappelijke Europese buitenlandse politiek die het ‘Europese consensusmodel’ promoot ,dat zogezegd niet gebaseerd is op nationale belangen maar op morele waarden. De houding van België tijdens de crisis rond Irak is daarvan het beste voorbeeld. Achter de ‘moedige’ demarches van Michel en Verhofstadt (op fundamentele zaken die de oorlog echt konden raken zoals een verbod op Amerikaanse wapentransporten kwam de regering helemaal niet moedig uit de hoek) stonden nochtans de imperialistische belangen van Frankrijk en Duitsland, die de nieuwe wereldorde met toenemende dominantie van de VS helemaal niet zien zitten.

27. De Amerikaanse zege betekende echter ineens ook het einde – of minstens een zware inkrimping – van het ethisch buitenlands beleid. De Belgische politiek zwichtte, evenals zijn grote buren, onder druk van het Amerikaanse imperialisme. De genocidewet werd naar de prullenmand verwezen. Tegelijk schakelde de Belgische staat opnieuw over op klassieke vormen van een imperialistische politiek, maar wel steeds in lijn met de tandem Frankrijk-Duitsland. Plots mag het leger terug troepen zenden naar ex-kolonies (cf. opdracht Artemis in Oost-Kongo) en overweegt Verhofstadt zelfs om troepen naar Irak te sturen. Ondertussen verhoogt de regering de uitgaven voor ‘defensie’, wat kadert in het Frans-Duits project voor een Europees leger. Ook de omschakeling binnen het departement Ontwikkelingsamenwerking onder de nieuwe liberale staatssecretaris Verwilgen bewijst dat de Belgische burgerij de morele waarden weer achteruitschuift ten voordele van klassiek imperialisme, in dit geval gebonden ontwikkelingshulp.

28. Aangezien het ethisch buitenlands beleid voornamelijk een stokpaardje was van de liberalen in de regering, zullen zij het zwaarst boeten voor het verlaten ervan, vooral langs Franstalige kant. De MR voert in Wallonië immers een sociaal-liberale koers om de dominantie van de PS te ondergraven. De geloofwaardigheid van Louis Michel heeft al een serieuze deuk gekregen door het debacle van de ‘ethische buitenlandse politiek’. Dat kan voordelig uitdraaien voor de PS, die zich nu makkelijker sociaal kan profileren.

29. Hoewel de veranderderde economische situatie weliswaar een verschil maakt tussen de voorgaande regering Verhofstadt I en de nieuwe regering Verhofstadt II, is dit verschil niet fundamenteel. Het lange-termijnproject waaraan deze regering werkt, verschilt immers niet fundamenteel van dat van alle voorgaande regering sinds begin jaren ‘80. Het zogenaamd ‘nieuwe’ paarse project is in essentie gelijk aan het project van de voorgaande rooms-rode of rooms-blauwe regeringen. Dit lange-termijnproject is een project van neoliberale hervormingen gericht op het ondersteunen van de winstvoeten en op het afbouwen van de bijdrage van de privé-ondernemingen aan de gemeenschap.

30. Dat neoliberalisme heeft de rol van de staat geherdefinieerd. De structuur van de staat is grondig gewijzigd door de volgende tendensen: een politiek van deregulering (eerst van de financiële markten, daarna volgt de rest zoals energie, openbaar vervoer, de post, water enzovoort), privatisering (de pensioenen, de ziekteverzekering, openbare diensten enzovoort), vernieuwde inzichten in de arbeidsorganisatie (just-in-time, lean-production enzovoort), afbouw van de sociale dienstverlening (sociale zekerheid, post enzovoort) en hervorming van de staat (ontwikkeling autoritaire repressieapparaat: hooliganwetgeving, antiterrorismewetgeving, politiehervorming, nieuwe opsporingstechnieken, hervorming staatsveiligheid). Dit kadert in de wereldwijde tendens sinds midden jaren ‘70 naar de zogenaamde ‘nachtwachtstaat’, een overheid die steeds meer gelijkenissen vertoont met de burgerlijke staat van de 19e eeuw. Dit is eigenlijk de traditionele liberale opvatting van een minimale staat die slechts instaat voor het creëren van optimale omstandigheden voor kapitaalsaccumulatie en weinig of geen inspanningen doet op sociaal vlak. Om een dergelijke transformatie te kunnen legitimeren hanteert de heersende ideologie een mix van neopaternalisme naar de ‘kansarmen’ (betutteling, workfare, nl. uitkeringen voorwaardelijk maken aan de aanvaarding van een job) met een verzachte liberale ideologie steunend op het gelijke-kansen-discours. Dit leidt tot een deresponsabilisering van de staat in het garanderen van welvaart en welzijn en tot een responsabilisering van elk individu dat dus moet instaan voor zijn/haar toekomst, vooral op de arbeidsmarkt (employability).

31. Alle politieke formaties, van extreem-rechts tot de sociaal-democratie, onderschrijven dit lange-termijnproject van neoliberale hervormingen of hebben er in elk geval geen alternatief voor. De enige politieke verschillen gaan over de manier waarop en de mate waarin dit project wordt uitgevoerd.

32. Hiermee bedoelen we echter niet dat we alle politieke partijen over dezelfde kam scheren. Er blijft een fundamenteel onderscheid tussen enerzijds SP.a en PS als partijen die historisch verbonden zijn met de klassenstrijd en anderzijds de overige politieke partijen als burgerlijke partijen. Er bestaan immers zowel tussen de partijen als binnen de partijen verschillende tegenstellingen die het ons mogelijk maken om politiek tussen te komen. Politieke partijen bewegen onder druk van de maatschappelijke tegenstellingen en het is binnen SP.a en PS dat de maatschappelijke tegenstellingen zich het hardst zullen uitdrukken. De maatschappelijke tegenstellingen zullen zich eerst en vooral uitdrukken op het sociaal-economisch terrein, ongenoegen zal zichtbaar worden en de regering interpelleren. De SP.a en PS zullen ofwel trachten te surfen op dit ongenoegen, ofwel er zich tegen keren. Dit laatste zal dan de tegenstelling tussen hun voorlopig linkser imago en een voortzetting van hetzelfde liberaal beleid aan het licht brengen met electorale nederlagen tot gevolg. Het is de taak van de marxistische tendens om de sociale polarisatie zo sterk mogelijk te politiseren, te richten naar de traditionele leiding van de arbeidersbeweging en te wijzen op de nood van een radicale koersverandering van deze formaties.

33. De uitvoering van het huidige project van neoliberale hervormingen is in het verleden steeds doorkruist geweest door de klassentegenstellingen, en dit zal in de toekomst nog gebeuren. Sinds Verhofstadt II – de ‘synthese van liberalisme en socialisme’ dixit de premier – in het zadel zit, zijn de paarse ministers niet opgehouden in elkaars haren te vliegen: PS-minister Maria Arena wil de Copernicushervorming van het openbaar ambt afschaffen; er is onenigheid over het stemrecht voor migranten, over de toekomst van de Spoormaatschappij enzovoort. Onder de paarse mantel blijven de klassentegenstellingen dus verder woeden.

34. In tegenstelling tot de MR gaat de VLD niet zomaar op in het sociaal-liberalisme, wat natuurlijk te maken heeft met de sterkere rechterzijde in Vlaanderen. Voorzitter Karel de Gucht houdt zijn partij rechts van het centrum met uitspraken als “Verhofstadt mag geen blauwe premier zijn van een rode regering.” Zo wil hij de liberaal-rechtse kant in onder andere het Liberaal Appel en de N-VA opvangen. De SP.a krijgt het zo makkelijker om sterk uit de hoek te komen rond sociale thema’s en ineens grotere delen van de linkerzijde aan te trekken (bv. het ACW).

35. SP.a heeft een links verhaal kunnen opbouwen rond thema’s zoals het verkeer, de vergrijzing en de pensioenen (het Zilverfonds) of het gratis-verhaal van Stevaert. Zo slagen ze erin een vaak rechts programma (bv. privatisering en fiscale amnestie) te verkopen met een linkse retoriek. Vooral Stevaert blinkt daarin uit en kan zo ook de linkerzijde aanspreken.

36. Op basis van de laatste peilingen wordt de sociaal-democratie in zowel Wallonië als Vlaanderen de grootste partij. In de peiling van Le Soir begin september haalt het kartel SP.a-Spirit 23,8 en de PS zelfs een indrukwekkende 39,1 procent. Een duidelijk teken aan al die extreem-linksen die deze partijen reeds lang hebben afgeschreven. In de peiling van La Libre Belgique eind september zien we een zelfde beeld. De SP.a op nummer één met 24,5 procent, met de VLD vlak daarachter met 24 procent. De regeringspartijen gaan dus nog vooruit, waaruit we mogen besluiten dat paars waarschijnlijk nog wel even zal doorgaan, tenzij er zich grote schokken voordoen in België. Volgens Le Soir gelooft één op twee Belgen in paars, wat de regering een breed draagvlak geeft. Anderzijds toont dezelfde peiling een groot potentieel struikelblok voor de regering: banen. Slechts 23 procent van de ondervraagden is optimistisch over de 200.000 banen die Verhofstadt heeft beloofd.

37. Het succes van paars heeft ook te maken met de zwakte van de oppositie. In de laatste peiling scoort CD&V nog maar 20,9 procent. Daarmee komen ze wel voor het Vlaams Blok met 18,3 procent, maar in de vorige peiling kwam het Blok op nummer drie. Alleen extreem-rechts slaagt er dus momenteel nog in wat te groeien in de oppositie. Dit zal de desintegratie van de christen-democratie bevorderen en de druk voor een groot rechts kartel met het Blok doen stijgen.

38. In een periode van zes jaar zullen er vijf verkiezingen plaatsvinden. We zitten dus in een periode van bijna constante verkiezingsstrijd, wat de tendens van de ‘partij als kiesmachine’ zal versterken. Daardoor zal de tegenstelling met de electorale achterban en een deel van de basis echter vergroten. Ongetwijfeld zal het electorale succes van de SP.a de toeloop van carrièristen nog doen toenemen. Dat zien we bijvoorbeeld nu al door het principeloos overlopen van Agalev-Europarlementslid Jan Dhaenen. Ondanks de toename van het aantal parlementen door de staatshervorming en ondanks de successen van de SP.a blijft het aantal zitjes voor loopbaanpolitici echter beperkt. Voorlopig drukt de strijd tussen de oude garde en de nieuwkomers zich uit in schermutselingen die weinig politiek van aard zijn, zoals de weerstand tegen het parachuteren van Pascal Smet in de Brusselse SP.a, de pruillip van de federatie Turnhout bij het dumpen van Jan Van Duppen, en de door de Detiège gesponsorde kandidatuur van Gilbert Verstraelen tegen de Janssens-clan in Antwerpen. Maar onder druk van een aanslepende situatie van sociale en economische crisis en van polarisatie in de samenleving kan deze interne SP.a-differentiatie in de toekomst een meer politieke inhoud krijgen. Bovendien zullen de partijen zich tijdens deze constante kiesperiode willen profileren en tegen elkaar opbieden met beloften. Samen met de aanslepende situatie van economische en sociale crisis belooft dit dus een interessante politieke periode te worden waarin zich waarschijnlijk openingen zullen voordoen langs de linkerzijde.

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 322 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken