De redenen van de Europese leiders voor een nieuwe koers

De bijeenkomst van de leiders van vijftien EU-landen in Luxemburg op 17 juni 2002 heeft de relaties met Iran versterkt. Deze bijeenkomst vloeit voort uit de recente positie van EU-regeringen, die een maand eerder uitmondde in een gelijkaardige vergadering. Volgende september zal de Ministerraad beginnen discussiëren met Iran over de ondertekening van een economisch coöperatieverdrag (dit hangt uiteraard af van het Europese parlement dat het verdrag moet goedkeuren, wat het waarschijnlijk wel zal doen).

Vertegenwoordigers van Europese landen zijn de voorbije maand vele keren naar Iran gereisd om relaties te versterken, en in ruil daarvoor hebben vertegenwoordigers van het Iraanse regime bezoeken gebracht aan de leiders van de Europese landen. Louis Michel bijvoorbeeld, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken en op dat moment de vertegenwoordiger van de ministers van buitenlandse zaken van de 15 EU-landen, ging onlangs naar Teheran. Hij stelde er een verslag voor aan de Luxemburg-bijeenkomst. Voor hem ging Christopher Patten, de vertegenwoordiger van de EU specifiek voor onderhandelingen met de leiders van het Iraanse regime, naar Iran. De veelvuldige contacten in de afgelopen periode zijn er allemaal op gericht om de ‘huwelijksreis’ tussen de EU en het Iraanse regime voor te bereiden. De regelmatige uitstapjes van Mohammad Javad Zarif, de vice-minister van Buitenlandse Zaken, naar verschillende plaatsen in Europa en ook de vierdaagse uitstap van het hoofd van het Islamitisch Parlement, Mehdi Karroubi, naar Finland en vervolgens de reis van mevr. Liisa Jaakonsaari, het hoofd van de Finse parlementaire commissie van Buitenlandse Zaken, naar Iran op 14 juni, en hun onderhandelingen over de ontwikkelingen in Afghanistan en het Midden-Oosten en over de mensenrechten (!); Karroubi’s uitstap naar Oostenrijk en zijn ontmoeting met Thomas Klestil, de president; het bezoek van Abbas-Ali Alizadeh, het algemene hoofd van de rechterlijke macht van de provincie Teheran, aan Wiesbaden in Duitsland en zijn ontmoeting met de stedelijke openbare aanklager, Dr. Kumer; de reis naar Iran vorige maand van mevr. Anna Lindh, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken enzovoort.

Het is duidelijk dat de toevoeging van de organisatie Mojahedin van het Iraanse Volk aan de lijst van terroristische organisaties, en de verklaring door internationale organisaties dat Iran een veilig land is, deel uitmaken van de onderhandelingen achter de schermen. De voornaamste redenen voor zo’n nieuwe koers moeten enerzijds gezocht worden in de internationale situatie van westerse kapitalistische regeringen en anderzijds in de interne ontwikkelingen van het Iraanse regime.

De onenigheden van Europa met Amerika

De nieuwe koers van de leiders van de Europese regeringen is gedeeltelijk een reactie op het recente avonturistische beleid van de regering Bush (en Sharon). Na 11 september 2001 organiseerde de regering Bush de aanval op Afghanistan om de economische crisis van Amerika op te lossen en daarna verklaarde Bush, onder de dekmantel van een ‘oorlog tegen terrorisme’, de oorlog aan iedereen in de Derde Wereld die zich tegen zijn beleid verzette. George Bush deed, in zijn toespraak van 29 januari 2002 voor een gezamenlijke zitting van het Amerikanse Congres, een aanval op Iran, Irak en Noord-Korea door hen een “as van het kwaad” te noemen.

Deze toespraak kwam vlak na de ineenstorting van Enron, dat een van de grootste Amerikaanse kapitalistische bedrijven was, een bedrijf dat, meer dan elk ander, rechtstreeks politieke banden heeft met Bush en de Republikeinse Partij. Daarenboven vormen ook het failliet van bedrijven als K-Mart, Global Crossing, Sunbeam en de gehele staalindustrie een probleem.

(De rechtse regering van Sharon volgt ook deze avonturistische politiek, van dezelfde woordenschat gebruikmakend. Ze plande de aanval op de steden, gelegen op de Westbank van de Jordaan, en op het hoofdkwartier van Yasser Arafat in Ramallah. Deze aanval veroorzaakte de dood van honderden onschuldige Palestijnen, maar ook de verwoesting van de economische infrastructuur, bijvoorbeeld het afsnijden van elektriciteit, drinkbaar water, eten en medische voorraden enzovoort.)

De VS-politiek van eenzijdige aanvallen en het tirannieke gedrag van Bush tegenover zijn tegenstanders in de ‘Derde Wereld’ was duidelijk niet gebaseerd op een overeenkomst met de Europese regeringen en de belangen van de Europese kapitalisten. Ondanks het feit dat het wereldkapitalisme tegenover de kapitalistische landen in de Derde Wereld een agressief beleid voert, zijn er toch onderlinge tactische verschillen. De economische belangen van de Europese landen komen niet op hetzelfde ogenblik en ook niet uniform overeen met de belangen van het beleid van de Amerikaanse regering. Recente toespraken van vertegenwoordigers van Europese landen leggen deze tegenstelling bloot.

Zo kondigde de Franse ambassadeur in Teheran, François Nicolo, onlangs het volgende aan: “De as van het kwaad bestaat niet voor Frankrijk” (Norooz krant, 15 juni 2002). Mevr. Liisa Jaakonsaari, het hoofd van de Finse parlementaire commissie van Buitenlandse Zaken, beweerde tijdens haar ontmoeting met vertegenwoordigers van het Islamitische parlement in Teheran dat voor Finland “De hardvochtige taal van Amerika tegen Iran onaanvaardbaar is, evenals de aantijging dat de Islamitische Republiek deel uitmaakt van de as van het kwaad” (Hamshahri krant, 15 juni 2002). De recente positie van de vertegenwoordigers van het Europese parlement toont ons de oppositie tegen het harde woordgebruik en tegen het ultrarechtse beleid van de Amerikaanse Republikeinen. Temidden van dit alles heeft de Britse regering, die tot nu toe op elk vlak aan de kant van Amerika stond, voor het eerst in het voorbije decennium zichzelf gedistantieerd van de Amerikaanse regering. Natuurlijk hebben de VS (en de Israëlische) regering openlijk tegen het beleid van de Europese landen geprotesteerd en hebben ze hun misnoegen getoond tegenover deze ommezwaai.

De hervormers van het Iraanse regime

Een van de centrale analyses van de leiders van de Europese landen om het Iraanse regime dichter te benaderen is dat het de ‘reformistische’ vleugel in het regime lijkt te ondersteunen. De zienswijze van Anna Lindh, de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken, voor en na haar bezoek aan Iran werden gepubliceerd in Dagens Nyheter, een van de meest gerespecteerde kranten van Zweden, op 16 april 2002 en hield het volgende in: “Het bezoek aan Iran is in feite steun voor de hervormers van dat land.” Volgens het verslag in de Dagens Nyheter voegde Anna Lindh er aan toe dat de onderdrukking tegenover de bevolking in Iran nog steeds “onaanvaardbaar” is, maar desondanks zijn er veranderingen doorgevoerd in het land. Ze zei vervolgens: “De reformistische tendensen in Iran groeien. Deze groepen willen Iran veranderen, moderniseren en democratiseren en de president van Iran maakt deel uit van deze beweging.” Volgens Dagens Nyheter vertelde de Buitenlandse minister van Zweden verder: “Iedereen die hervormingen in Iran wil creëren, moet naar dat land reizen en nauwe contacten hebben met hen.” Ze ging voort: “Naar Iran reizen was in feite om de hervormers in dat land te ondersteunen.” (Dagens Nyheter krant, 18 april 2002)

Mevr. Anna Lindh (en de hoofden van de Europese landen) moeten eerst verduidelijken wat zij bedoelen met ‘hervormingen’ binnen het regime en dan pas de stappen berekenen die door de ‘hervormers’ genomen zijn. Indien deze mensen op zoek waren naar de resultaten van de hervormingen en de hervormers, dan was het voldoende geweest om eens te kijken naar de ellendige situatie van de bevolking tijdens de periode van de zogenaamde hervormingen van de president. In plaats van achter de schermen te ‘onderhandelen’ met mensen die een aandeel hebben in de onderdrukking van de mensenrechten van arbeiders, jongeren en vrouwen, hadden ze beter eens gepraat met de vertegenwoordigers van deze onderdrukte lagen van de bevolking. Het is zonneklaar dat het motief van de leiding van de Europese landen geen zoektocht naar de waarheid inhield en dat de ommezwaai tegenover het Iraanse regime gebaseerd is op de economische belangen van internationale kapitalisten.

‘Hervormingen’ houden, zelfs in de burgerlijke betekenis van het woord, eisen in op het vlak van werkloosheidsuitkeringen, sociale zekerheid, betaald verlof enzovoort. Deze eisen werden traditioneel gesteld als een deel van de ‘minimumeisen’ van de late negentiende-eeuwse sociaal-democratische voorgangers van mevr. Anna Lindh. De ‘hervormingen’ in Iran zijn echter beperkter dan de eisen van de laat negentiende-eeuwse sociaal-democratie. Op het moment dat zelfs de arbeiderslonen gedurende zes maanden à een jaar niet uitbetaald worden en het regime en zijn reformistische factie de arbeiders van Baresh textiel in Eshafan schaamteloos arresteren en in de gevangenis opsluiten; wanneer de arbeiders van Jamco en Shadanpoor neergeschoten worden vlak voor het parlement; en wanneer het geringste protest van arbeiders in de kiem gesmoord wordt – enkel omdat de arbeiders hun onbetaalde lonen vragen – hoe kunnen de verdedigers van het Iraanse regime onder de leiders van de Europese landen zich dan inbeelden dat hervormingen plaatsvinden en groeien? Mevr. Lindh vergeet dat Khatami, de leider van de ‘hervormingen’, reeds meer dan zes jaar aan de macht is. De hervormers hebben ook een parlementaire meerderheid. En toch vindt de onderdrukking van en het geweld tegenover arbeiders en studenten plaats tijdens de regeerperiode van diezelfde ‘hervormers’.

‘Hervormingen’ in de zin van het bekomen van werkloosheidsuitkeringen, sociale zekerheid, het recht op verlof; ‘hervormingen’ in de zin van de verwerving van democratische rechten zoals het recht op vrije meningsuiting; het recht om zich te organiseren en te staken; de vrijheid om vakbonden op te richten en onafhankelijke arbeidersorganisaties; gratis onderwijs voor vrouwen en mannen op alle niveaus; respect voor mensenrechten; het recht voor elke inwoner om klacht in te dienen en te procederen tegen gelijk welk regeringslid enzovoort, dat zijn allemaal eisen die door de hele Iraanse samenleving goedgekeurd worden. Maar de ‘hervormers’ – zelfs diegene die nu in de oppositie zitten – willen zulke hervormingen niet en in de praktijk hebben ze nog geen sikkepit in deze richting ondernomen. Toen Khameneii het voorstel van de meerderheid van het reformistische parlement (naar verluidt diegene die verkozen zijn door de bevolking) tot vrijheid van de media en de kranten tegenhield met slechts één tussenkomst, protesteerde niemand van de hervormers zelfs maar. We kunnen dus niet besluiten dat we van de ‘hervormers’ mogen verwachten dat ze stappen zullen ondernemen in andere fundamentele dossiers.

De leiders van de Europese landen kennen deze kwesties zeker en vast. Maar het tweezijdige karakter van de regeringen, die vrije meningsuiting en democratische rechten naar verluidt steunen, plaatst hen in deze tegenstrijdige positie. De verdediging van hervormingen voor de Iraanse bevolking staat recht tegenover steun aan de ‘hervormers’! Hervormingen in Iran kunnen het best en het snelst bekomen worden door de internationale isolatie van het regime dat aan de macht is en niet door de versterking ervan. De leiders van de Europese landen tonen met hun nieuwe draai naar het tekenen van economisch-politieke verdragen met het regime dat ze in de praktijk geen hervormingen willen.

Dit artikel is het eerste deel van een reeks geschreven in juli 2002.
Je kan ook de website bezoeken van de Iranian Revolutionary Socialists' LeagueIranian Revolutionary Socialists' League.