In april vertrok een driehoofdige delegatie vanuit België op studiereis naar Venezuela. Erik Demeester is welbekend van ‘Handen Af van Venezuela’. Stephen Bouquin is professor arbeidssociologie aan de universiteit van Amiens, alsook vormingswerker in Belgische en Franse syndicale middens. Catherine Pozzo di Borgo is een Franse documentarist en eveneens docente op de universiteit. We hadden een gesprek met twee van de drie reisgenoten.

Waarom zijn jullie naar Venezuela getrokken?

Erik: We zijn vertrokken met een dubbel doel. Eerst en vooral de revolutie beter leren kennen. Voor mij was het de tweede keer dat ik me kon onderdompelen in de Bolivariaanse Revolutie. Voor Catherine en Stephen was dit de eerste keer dat ze van dichtbij konden kennis maken met het ‘proces’. Dan was er het idee om een grondigere kijk te hebben op de beweging van de bezette en overgenomen bedrijven waarvan een aantal reeds onder arbeiderscontrole functioneert. We gaan uiteraard onze opgedane ervaring en kennis niet voor ons houden. Stephen en ik werken aan een boek over arbeiderscontrole in Venezuela. Catherine, die al verschillende documentaires op haar palmares heeft staan, gaat een film maken over een fabriek onder arbeiderscontrole.

Stephen: Venezuela is vandaag het land waar de kwestie van een andere maatschappij zich opnieuw stelt, niet zomaar ‘anders’, maar waar het socialisme als project expliciet uitgekozen is. Chavez heeft de verdienste dit woord opnieuw uitgesproken te hebben. Hij stelde zeer duidelijk dat het socialisme het enige concreet alternatief is op de groeiende kapitalistische barbarij. Socialisme was ook een centraal thema tijdens de Venezolaanse presidentsverkiezingen van einde 2006. Het mandaat van 63,2 procent van de stemmen dat hij verkregen heeft, mag aanzien worden als een brede steun voor dit idee. Het leek mij dus in deze context belangrijk te kijken hoe dit concreet te werk gaat, van binnenuit. Marx stelde in het Communistisch Manifest dat het socialisme in eerste instantie begrepen moet worden als de reëel bestaande beweging van emancipatie. Daarom weigerde hij een blauwdruk uit te schrijven van dit socialisme, of van het communisme.

Eind jaren ’80 werd het ineenstorten van de Oost-Europese bureaucratische en autoritaire regimes vereenzelvigd met het faillissement van het socialisme. Niemand (of bijna niemand) durfde nog dit ‘isme’ uitspreken. Met Chavez is hier verandering in gekomen. In Venezuela bestaat er nog veel verwarring over de inhoud ervan maar voor Chavez is het duidelijk: socialisme is niet te verwarren met een sociale democratie of een gemengde economie en evenmin met het stalinisme. Emancipatie, gelijkheid, vrijheid zijn principes die onmogelijk voor iedereen voltooid kunnen worden in een kapitalistisch systeem. Venezuela is geen paradijs, verre van, wel een concrete poging om opnieuw een uitweg te vinden buiten het kapitalisme. Dit is op symbolisch vlak net zoals op geopolitiek niveau van uitermate groot belang. De solidariteit met dit proces kan niet abstract zijn maar vereist concrete kennis en inzichten. Vandaar een studiereis. Ik heb gekozen om mij te focussen op de bedrijfsbezettingen, arbeiderscontrole en zelfbeheer omdat hierbij op concrete wijze de kwestie van de productieverhoudingen en eigendomsverhoudingen wordt gesteld.

Waarom Venezuela en niet bijvoorbeeld Argentinië of een ander land van Latijns-Amerika?

Erik: Over de bedrijfsbezettingen en het heropstarten van bedrijven onder arbeiderscontrole in Argentinië is er al veel geschreven, gefilmd en gepraat. Onze keuze om het vergrootglas te plaatsen op de Venezolaanse ervaring was niet willekeurig. De toestand van Venezuela verschilt danig met deze van Argentinië. In Venezuela is er immers een revolutie aan de gang, beschouwt de regering zich als een revolutionaire regering met Hugo Chavez als leidersfiguur. Op een aantal beslissende momenten, zoals tijdens de patronale lock-out van december 2002 tot januari 2003, heeft Chavez het ordewoord gelanceerd “A fabrica cerrada, fabrica tomada”: “Elk gesloten bedrijf moet bezet worden”. Dat is een groot verschil met de regering van Kirchner in Argentinië of om het even welk land op het continent. De regeringen die elkaar hebben opgevolgd na de ‘Argentinazo’ hebben de bedrijfsbezettingen steeds als een groot probleem beschouwd.

In Venezuela, verklaarde de toenmalige minister van Arbeid, Maria Christina Iglesias, op een continentale bijeenkomst van overgenomen bedrijven dat voor haar “bedrijfsbezetting niet deel uitmaakt van het probleem maar eerder van de oplossing”. Dit is een heel verschillende context. We merkten dat ook in de gesprekken met de arbeiders van verschillende bedrijven. Allen beschouwen ze de overname van hun bedrijven als integraal deel uitmakend van ‘el proceso’, met name de Bolivariaanse Revolutie. Sommigen zien zich zelfs als pioniers, de concrete uitvoering van het ‘Socialisme van de 21ste eeuw’ op het economische terrein, waar Chavez het zo veel over heeft.

Stephen: We hadden onze aandacht inderdaad kunnen focussen op Argentinië, of Brazilië. In deze landen zijn er heel wat bedrijven bezet of in zelfbeheer. Maar in Argentinië heeft dit zich eerst en vooral ontwikkeld begin jaren 2000, toen het land economisch in elkaar stortte. Wanneer geld uit circulatie was verdwenen, hebben vele patroons ‘hun’ ondernemingen verlaten. Vele werkerscollectieven hebben dan de productie zelf terug opgestart, gaande van een 19de-eeuws hotel in Buenos Aires tot traditionele fabrieken in de textiel- of metaalverwerkende nijverheid. Wanneer de protestbeweging vanaf 2003 over haar hoogtepunt heen was, wanneer de politieke normalisatie werd ingezet met de verkiezing van de links-peronistische Nestor Kirchner stelde zich het probleem van de consolidatie van de bedrijfsbezettingen. In een aantal gevallen wensten de patroons hun bedrijf te recupereren en een juridisch gevecht moest dus uitgevochten waarbij in het beste geval de werkers het statuut van coöperatieven bekwamen.

Concreet botsen de werkerscollectieven dan op het obstakel van de markt: overleven kan, maar vroeg of laat ontwikkelt zich een vorm van zelfuitbuiting. De ondernemingen in zelfbeheer moeten immers concurreren met andere in privé-handen... Zoals Erik reeds vertelde, de politieke situatie in Venezuela is totaal verschillend. In 2005 gaf Chavez een toespraak op het congres van de nieuwe vakbond UNT. Het ministerie van Industrie en Handel beschikte volgens hem over een lijst van meer dan 800 ondernemingen die verlaten waren of verwaarloosd werden door hun patroons. Hij stelde dat de overheid bereid was de arbeiders te steunen indien zij deze bedrijven zouden overnemen of zouden heropstarten, gaande van financiële steun tot de nationalisatie ervan. De bereidwilligheid van (een deel van) de staatsmacht om de ‘recuperatiebeweging’ te ondersteunen is uiteraard van essentieel belang. In Venezuela kan de ‘recuperatiebeweging’ een aanzet zijn om tot een ‘onteigening’ te komen. En dit is een essentieel onderdeel van een socialistisch alternatief.

Welke bedrijven hebben jullie bezocht ?

Stephen: We hebben Alcasa in Puerto Ordaz bezocht, Inveval in Los Teques, Sanitarios in Maracay en mijn collega documentarist heeft ook nog een tomatenpulpfabriek bezocht alsook een leegstaande fabriekshangar waar de arbeiders opnieuw productie willen inrichten. Zonder dat we kunnen spreken van een representatieve staal van ondernemingen hebben we hier toch een goede doorsnede van het industrieel weefsel. Alcasa is een onderdeel van een groot aluminiumcomplex met stuwdammen als elektriciteitsbron, gevestigd aan de Orinoco-stroom. Inveval is een producent van kleppen, ventielen en kranen voor leidingen in de petroleum-, gas- en hydraulische sector. Sanitarios is dan weer een producent van toiletten, lavabo’s en dergelijke. De tomatenpulpfabriek is een semi-geautomatiseerde productie-eenheid die tomatenconcentraat en pulp vervaardigt voor Mercal, het openbaar distributienetwerk in basisconsumptiegoederen. Wat we niet hebben bezocht is PDVSA, de nationale petroleummaatschappij en evenmin CANTV, de telecommaatschappij die recentelijk genationaliseerd werd. Dat is voor volgende keer...

Erik: Buiten de bedrijven die Stephen vernoemt, werden we ook uitgenodigd voor een bezoek aan INAF op anderhalf uur busafstand van Caracas. De INAF-arbeiders staan in voor de productie van klein maar belangrijk ‘ijzerwerk’ zoals waterkranen. Tevens hadden we gesprekken met arbeidsters uit de textielfabrieken Gotcha en Invetex. Dit was in grote mate dankzij de mensen van het Freteco, het revolutionaire front van arbeiders van die overgenomen bedrijven, die veel tijd voor ons hebben vrijgemaakt, ondanks de hyperactiviteit die een revolutie meebrengt. Belangrijk was ook ons lang gesprek met het jonge team van journalisten van Vive TV die het programma ‘Noticias laborales’ verzorgen, een wekelijks nieuwsprogramma over het dagelijks leven en de strijd van de werkers. Met Vive TV was er een zeer goede samenwerking en dit mede dankzij Thierry Deronne, een Belg die reeds jaren in Venezuela actief is en de productie leidt bij Vive TV.

Wat waren de belangrijkste kenmerken van die bedrijven? Wat waren de sterke kanten ervan en welke de zwakke kanten?

Erik: Het is duidelijk dat het project van arbeiderscontrole en eveneens het bewustzijn van de arbeiders in Inveval en Sanitarios Maracay het verst vooruit zijn op andere bedrijven. Wat bedoel ik hiermee? De arbeiders van Inveval werken nu in een semi-genationaliseerd bedrijf dat als het ware volledig door hen wordt gerund. Een fabrieksraad samengesteld uit democratisch verkozen arbeiders die permanent afzetbaar zijn runt dag in dag uit het bedrijf. Bij Inveval hebben ze niet alleen komaf gemaakt met de verticale hiërarchische structuur maar hebben ze de oude kapitalistische arbeidsdeling gesloopt. De fabrieksraad geeft politieke leiding aan het project door het te blijven plaatsen in het kader van een revolutie die nog moet afgewerkt worden. In onze gesprekken met verschillende arbeiders was dit zeer duidelijk. Zij zijn ervan overtuigd dat ze niet op zichzelf kunnen volstaan, noch economisch, noch politiek.

Daarom eisen ze de nationalisatie van een hoogoven die moet instaan voor het ruwe smeltwerk van die kleppen. De smeltoven Fundidora Acerven is nog steeds eigendom van de voormalige baas van CNV (het huidige Inveval). Ook zijn ze overtuigd dat hun experiment enkel maar kan overleven als het uitgebreid wordt naar de hele economie van het land. Politiek zijn de mensen van Inveval het speerpunt van het Freteco en wordt er enorm naar hun raad en standpunten geluisterd. Dit zowel door vriend (arbeiders in andere bedrijven) als tegenstander (de oligarchie, de rechtse media en eveneens de bureaucratie in het staatsapparaat). President Chavez zelf legt bij hen ook zijn oor te luister. Niet toevallig werden de arbeidersleiders van Inveval gevraagd ‘politieke vorming’ te komen geven in andere openbare industriële bedrijven. Inveval had tot voor kort nog veel last met de afzet – de verkoop dus – van hun productie. De openbare oliemaatschappij PDVSA is de natuurlijke klant van Inveval. Maar de technocratie en de bureaucratie van PDVSA steekt al maandenlang stokken in de wielen van Inveval door de productie niet op te kopen. Deze zijn natuurlijk bevreesd voor het succes van Inveval dat als een magneet kan werken op de arbeiders van PDVSA die ook vragende partij zijn voor arbeiderscontrole in dit strategische bedrijf. Een tussenkomst van Jorge Paredes, de verkozen arbeider-directeur van Inveval, op een vergadering van een ministerieel kabinet in aanwezigheid van Chavez heeft begin april echter wel schot in de zaak gebracht.

Stephen: In Europa kent men Alcasa enigszins, mede dankzij de documentaire ‘Cinco fabricas’. Alcasa maakt deel uit van de Corporacion Venezolana de Guyana. Dit is een industrieel complex met 17 bedrijven waaronder Alacasa. De CVG werd geprivatiseerd begin jaren ’90 en in 2003 opnieuw genationaliseerd. Alcasa is een onderdeel van dit complex dat om en bij de 35.000 werkers telt. Bij Alcasa werken er 2800 mensen en worden er ruwe tot half-afgewerkte aluminiumproducten gemaakt. Alcasa is een pilootbedrijf: in 2005 werd Carlos Lanz Rodriguez tot directeur benoemd door Chavez. Carlos Lanz is een bekende figuur van de guerrilla van de jaren ’70. In 2006 werd zijn benoeming bekrachtigd door een stemming van de werkers waarbij 75 procent voor zijn benoeming stemden. Er waren geen andere kandidaten en er namen 1800 mensen deel aan de stemming. Hij kreeg dus 1350 stemmen op 2800 werkers.

Dit reflecteert deels een zekere passiviteit, deels een latente oppositie. We hebben dit ook ter plaatse gemerkt. Er zijn na de mislukte ‘golpe’ (putsch) van 2002 en de patronale lock-out van 2002-2003 geen ‘zuiveringen’ geweest. Een deel van de kaders en ook de arbeiders zijn niet bepaald progressief; ze waren aanhangers van de Accion Democratica (AD), de rechtse sociaal-democratie. Deze heeft een basis in dergelijke grote bedrijven, via cliëntelisme, maar ook ten gevolge van de selectieve welvaart met bedrijfspensioensfondsen en dito ziekenfondsen. Het gemiddeld arbeidersloon in dergelijk bedrijf benadert 1,5 miljoen bolivar, bijna driemaal het minimumloon (600.000 bolivar). Met de sterke verpaupering van de jaren ’90 zijn de arbeiders van dergelijke grote bedrijven in relatieve termen ‘geprivilegieerd’. Maar dat verhinderde geenszins de mobilisatie van een belangrijke fractie ten voordele van de Bolivariaanse Revolutie. De Bolivariaanse beweging is echter gegroeid in de barrio’s, onder het gewone volk. En indien de arbeiders van Alcasa Chavez actief hebben gesteund tijdens de ‘golpe’ of de lock-out, dan deden zij dit niet meteen vanuit de traditionele organisaties zoals de vakbond maar eerder als ‘ciududanos-trabajadores’ (burgers-arbeiders) zonder veel organisatie. De traditionele vakbeweging (CTV) was immers verstrengeld met de instellingen van de Vierde Republiek en beperkte haar actie tot dienstverlening.

Met de benoeming van Carlos Lanz wou Chavez een pilootproject in gang zetten op het economisch terrein. Alcasa moest een laboratorium worden: revolutionair medebeheer, namelijk een medebeheer waarbij arbeiders en overheid samen het bedrijf runnen “con cambio de relaciones de produccion”, dus met verandering in productieverhoudingen. Volgens Carlos Lanz betekent dit een democratisering van de werkplaats, verkozen management en een vermindering van de arbeidstijd. Deze hervormingen worden nu toegepast, met enige problemen kan men stellen. Deze kan men niet van op afstand observeren. Zo heeft Alcasa de 36-urenweek ingevoerd zonder loonverlies en werden ‘gerentes’ (managers) reeds tweemaal verkozen. Prima. Maar ter plaatse hebben we ook de verkiezing van ‘directores laborales’ (arbeidsdirecteurs) meegemaakt. Er waren 37 kandidaten (op een tiental lijsten) voor slechts 4 mandaten... Centrum-rechts heeft de verkiezingen gewonnen met als argument dat de nationalisatie de oorzaak is van slechte economische resultaten; dat de politisering haaks staat op efficiëntie enzovoort. Dit is een vervorming van de realiteit. Ten eerste omdat de financiële resultaten niet slecht zijn voor de vijfde grootste wereldproducent van aluminium. De toegang van de CVG tot de overige Latijns-Amerikaanse markt wordt wel afgeschermd via akkoorden tussen grote multinationals zoals Alcan of Pechiney en topambtenaren van de regeringen. Ook bezit de CVG geen eigen patenten en betaalt zich dus blauw indien ze afgewerkte producten wil vervaardigen.

Dan is er kwestie van politisering. Achter deze kritiek gaat een complexe realiteit schuil. Enerzijds is er minder ‘vriendjespolitiek’ en dit geeft ook misnoegdheid. Anderzijds is er nog steeds corruptie, onder meer in het zelfbeheerde spaarfonds dat instaat voor de ziekteverzekering van de werkers. Centrum-rechts won deze verkiezingen maar dankzij een apolitiek profiel. Ze schoof nieuwe figuren naar voren en ze maakte gebruik van een relatieve misnoegdheid onder arbeiders. De werkomstandigheden zijn immers niet fundamentaal verbeterd (toxiciteit van gassen is enorm). Indien het revolutionair medebeheer de arbeidsdeling tussen beheer en uitvoering, tussen nobele techniek en ongezonde karwei niet overstijgt, indien de strategische opties niet ter discussie werden gesteld, dan blijft enkel de kwestie van het loonbriefje over. En op dit vlak kan een prokapitalistische argumentatie soms punten scoren...

Erik: Inveval bevindt zich in een totaal andere situatie. Het is een onderneming die door de patroon verlaten werd. Hij was een actieve kracht in de putsch van april 2002. Hij was een vooraanstaand lid van de Fedecameras (de nationale patronale organisatie) en tevens departementdirecteur van PDVSA. Niet toevallig verkocht zijn bedrijf, toen ‘Valvulas’ genaamd, onderdelen voor de petroleumindustrie zoals kleppen, grote toevoerkranen en ventielen. Hij vluchtte naar het buitenland en de arbeiders beslisten de productie voort te zetten. De regering onteigende en nationaliseerde het bedrijf in 2005. 51 procent van het eigendom werd omgevormd in overheidsaandelen en 49 procent in handen van de werkers die een coöperatieve oprichtten. De arbeiders willen die aandelen echter niet en wensen dat het bedrijf voor 100 procent in handen komt van de overheid. Intussen wordt de directeur verkozen onder de werkers en vormden zij een Consejo de Fabrica (fabrieksraad).

Zij eisen dat de onderneming genationaliseerd wordt onder arbeiderscontrole, dus met verkiezing van de directie in de schoot van de werkers. Ook wensen ze opnieuw een geïntegreerde structuur. De gieterij die hen ruw materiaal leverde, bleef buiten Inveval en hierdoor hebben ze geen controle meer over het hele productieproces. Kenmerkend voor dit experiment is het feit dat ze een deel van hun werktijd aan opleiding en vorming spenderen waardoor de arbeidsdeling grondig kan veranderen. Ze hebben geen ingenieurs meer en zijn volledig polyvalent. Of zoals een militant het zei: “Wij zijn allemaal ingenieurs.” En inderdaad, de industriële tekenaar die ze hebben aangeworven krijgt meer dan feedback. Op extern vlak is Inveval ook kenmerkend voor de middelen, tijd en energie die ze aan de omringende gemeenschap spenderen. Hulp inzake onderwijs, technische cursussen, technische know how maar ook steun aan de acties van consejos communales, gemeenschapsraden die op lokaal vlak allerlei initiatieven nemen. Zo waren er acties voor het terug openbaar maken van de vuilnisophaaldienst. Vandaag is deze in privé-handen en komt maar sporadisch langs. Met alle gevolgen van dien: ziektes, infecties enzovoort.

Stephen: De laatste onderneming die we van dichtbij hebben leren kennen is Sanitarios Maracay. In dit bedrijf werden de arbeidsomstandigheden danig verbeterd. Vroeger was de werklast zeer zwaar, er waren veel ongevallen, rugklachten enzovoort. Het werk is immers nog grotendeels handmatig: heffen, verplaatsen van zware stukken in ceramiek (toiletten, lavabo’s en dergelijke). Er is ook de hitte van de oven die 24 uur op 24 uur moet functioneren en dus steeds bevoorraad moet worden. Op al deze zware werkposten werd oftewel de cadans verminderd oftewel de bezetting verdubbeld. Aldus werkt elke arbeider beurtelings om de 30 minuten. De kwaliteit is er op vooruit gegaan: van 65 à 70 procent goede stukken is dit vandaag gestegen tot 95 procent. Minder afval, minder verspilling, betere werkomstandigheden.

Toen we hen vroegen “zou je nog kunnen werken voor een baas?”, zeiden de arbeiders “nooit of nimmer!” Praktisch gezien is Sanitarios in zelfbeheer. Ze kopen de grondstof (silicium), maken de pulp, gieten dit in vormen en matrijzen, ontwikkelden zelf nieuwe pigmenten, en ze maken ook de onderdelen in plastiek. Ze moeten zelf de financiën beheren en verkopen ook de productie, tegenwoordig aan particulieren, rechtstreeks en aan verminderde prijs. Iedereen heeft hetzelfde loon, 450.000 Bolivar (ongeveer 160 euro) en een voedselpakket. Ze hebben een wekelijkse algemene vergadering en er is een fabriekscomité van een dertigtal mensen samengesteld. De vakbond is actief gebleven en speelt een stuwende rol in het hele proces. Het is echt een indrukwekkend experiment.

Hoe zijn de arbeiders in die bedrijven tot het besluit gekomen dat ze het bedrijf zelf moeten overnemen en beheren? Waar hebben ze dat 'geleerd'?

Erik: Die vraag hebben we hen ook gesteld. Zowel bij Inveval, Sanitarios of INAF was de bezetting van het bedrijf in de eerste plaats een maatregel van zelfverdediging tegen de sluiting van het bedrijf. Zelfverdediging begrepen in de zin van een actie om hun job te behouden en economisch en financieel te overleven. De bezetting komt er als defensieve reactie. Bij Inveval was het een reactie op de sluiting van CNV door de baas, prominente figuur van de oppositie tijdens en na de patronale lock-out van 2002-2003. Een fractie van de werkers, die dicht aanleunden bij de voormalige baas hebben toen ook CNV verlaten. Er bleven er een zestigtal over. Het bedrijf werd tot twee keer bezet. Met de bezetting zorgden de arbeiders dat de machines niet werden gestolen of weggehaald door de baas. Ze eisten vervolgens de nationalisatie onder arbeiderscontrole van het bedrijf. De laatste en goede keer in 2005 in navolging van de strijd bij de papierfabriek Venepal, die als eerste genationaliseerd werd door Chavez.

Het werkerscollectief heeft dan met overheidsteun het bedrijf terug opgestart. Dit impliceerde bijna van nul herbeginnen. CNV was namelijk al jaren verwaarloosd en er moest een nieuwe hangar gebouwd worden. De regering leende (investeerde) 16 miljard bolivar (toen goed voor 4,6 miljoen euro) in het bedrijf en hiermee hebben de arbeiders eerst en vooral het bedrijf heropgebouwd, in Spanje machines gekocht voor het snijden, frezen en slijpen van gietijzeren kleppen en ventielen. In dit proces van wederopbouw van de onderneming hebben de arbeiders heel wat geleerd en ook veel vormingen en opleidingen gevolgd. Niet enkel op technisch vlaak maar ook op politiek vlak. Vele arbeiders in Inveval zullen hier aan toevoegen dat de politieke interventie van de militanten van de Corriente Marxista RevolucionariaCorriente Marxista Revolucionaria hen enorm heeft geholpen inzicht te verwerven in het leiden van het conflict. Niet toevallig zijn vandaag talrijke arbeidersleiders van Inveval ook actief bij de CMR.

Stephen: Bij Sanitarios Maracay was de bezetting ook een verdedigingsmaatregel tegen een baas die het bedrijf dreigde te sluiten omdat de loonkosten te hoog waren. Na een lange stakingsactie slaagden de arbeiders erin een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) te verwerven die de lonen diende te verhogen met 25 procent. Ondanks de goedkeuring van de CAO door de baas weigerde hij die effectief toe te passen. Met de medewerking van de Braziliaanse raadgevers van CIPLA-INTERFIBRACIPLA-INTERFIBRA, bedrijven die eveneens onder arbeiderscontrole werken, en deze van Freteco, kregen de arbeiders in de weken voor de sluiting ‘les’ in arbeiderscontrole. Zodra de baas het bedrijf sloot namen de arbeiders het over. Hij dreigde reeds een hele tijd met sluiting “want het bedrijf kan dergelijk looneisen niet aan”. Op een bepaald moment moest hij de dreiging in de praktijk omzetten, denkende “deze arbeiders zullen in paniek zijn en mij smeken terug te komen”. Hij kwam van een kale reis terug: de arbeiders bezetten onmiddellijk het bedrijf en beslisten de productie opnieuw te starten.

Het grote verschil met andere bedrijven, Inveval incluis, is dat de arbeiders van Sanitarios vanaf de eerste dag de productie zelf heropstarten. Het voordeel dat ze hebben is dat bijna het hele productieproces geïntegreerd is in hun bedrijf, op uitzondering van de grondstof die ze moeten aankopen. De arbeiders eisen de nationalisatie onder arbeiderscontrole van het bedrijf en weigeren ook een coöperatieve te worden. “Wij willen geen kleine eigenaars worden van het bedrijf”, zeggen ze al lachend. “Nee, wij willen een openbaar industrieel bedrijf runnen zonder bazen noch bureaucraten.” Hoe ze geleerd hebben een bedrijf te runnen? “Al doende” is het meest gehoorde antwoord. Door oude vooroordelen in hun hoofd – arbeiders kunnen geen bedrijf runnen – in de vuilbak te gooien. Wanneer we hen vragen wat er met de ingenieurs is gebeurd, worden we dikwijls op een glimlach of vrolijk gelach onthaald. “Die zijn weggelopen! Maar vandaag is iedereen ingenieur!”

Erik: De globale krachtsverhoudingen maken dat in de ondernemingen werkers vandaag durven actie voeren, staken, eisen stellen. Wanneer de baas gaat lopen of het laat afweten is de reactie ondubbelzinnig: wij doen voort zonder hem en willen de directeur verkiezen. In beide gevallen is het dus onder druk van de omstandigheden dat men tot bezetting en actieve staking overgaat, zijnde heropstarten van de productie onder controle van de arbeiders. De wortel van deze aanpak, objectief en subjectief, gaat terug tot de mislukte staatsgreep en vooral de patronale lock-out. Patronaat en rechtse leiding van de Venezolaanse vakbond CTV riepen in december 2002 op tot een staking tegen Chavez en de maatregelen die toen werden genomen met volmachten (landhervorming, verdeling van de rijkdom). De werkers steunden Chavez en hebben toen bewust het werk niet neer gelegd maar integendeel de productie op gang gehouden. Een soort ‘actieve staking’ met bedrijfsbezettingen. Dit was het geval in de petroleumindustrie. In sommige raffinaderijen werden zelfs echte arbeidersraden gevormd.

Deze ervaring is bepalend geweest voor wat volgde en wat vandaag uitbreiding kent: controle over de productie, produceren zonder patroons. De kwestie van de eigendomsverhoudingen én machtsverhoudingen is duidelijk naar de oppervlakte gekomen. Iedereen heeft deze ervaring opgedaan en de economie is bijgevolg geen natuurlijk gegeven meer. Vandaar dat de kwestie van privé-bezit versus openbaar bezit op grote schaal gesteld wordt. Dit is vandaag opnieuw het geval met het beëindigen van de licentie van het televisiekanaal RCTV. De vraag die ter discussie staat is tot wie de openbare ruimte toebehoort.

Stephen: Sommigen in Europa zullen misschien schrikken van een eis zoals nationalisatie of zelfs verstaatsing (estatisacion) maar in het bewustzijn van de bevolking betekent dit: het is van ons, van de samenleving, van het volk, el pueblo. Waarom? De maatschappelijke verandering is tot stand gekomen via electorale overwinningen van Chavez. Deze overwinningen hebben op hun beurt tot een democratisering van de staat geleid. Het kiezerskorps is met bijna één derde gegroeid, gewoonweg omdat de inwoners van de barrio’s nu ingeschreven burgers zijn. Stembureaus bestaan niet alleen in de wijken van de rijken of de middenklasse maar ook in de barrio’s...

De dialectiek tussen Chavez bovenaan en de volksmobilisaties onderaan leidt tot een verdieping van de revolutie. Dit resulteert vandaag in de uitbouw van nieuwe organen, zoals de ‘poder communal’ waarbij gezinnen of bewoners zich kunnen groeperen en een raad verkiezen. Ze krijgen dan beschikking over een budget en bepalen zelf, via participatieve democratie, het gebruik van deze gelden. De hoge nood aan watervoorzieningen, aan elektriciteit, aan riolering, aan openbare werken in het algemeen of aan huisvesting en onderwijs duwt het proces vooruit. Kwatongen vermelden dat deze budgetten rechtsreeks vanuit het presidentieel budget komen. Maar dit is niet verschillend van alle sociale programma’s zoals Mision Sucre, Mision Ribas of Barrio Adentro. Dit is de uitdrukking van een onvolmaakt proces: de revolutie ‘woont’ nog in de instellingen van de burgerlijke staat. De revolutie heeft bij wijze van spreken een deel van de oude staatsstructuur ‘gekraakt’, en dan vooral het presidentieel paleis... Ook in Porto Alegre in Brazilië heeft het participatief budget beschikking over gelden die vanuit de centrale overheid komen. Soms is er te weinig geld en dan wordt er geparticipeerd over soberheid. In Venezuela wordt bijna alles gefinancierd met de olie-inkomsten.

Een reformistisch proces zou zich beperken tot herverdeling van de beschikbare rijkdom en het afronden van scherpe kantjes. In Venezuela oriënteert Chavez zich op een endogene economische ontwikkeling met minder afhankelijkheid ten aanzien van de aardolie, in combinatie met een revolutionair proces dat zich van bovenaf én van onderuit ontwikkelt. De gelden die beschikbaar zijn voor allerlei sociale projecten, voor honderden lokale radiozenders functioneren met zeer weinig betutteling of paternalisme. Chavez belichaamt deze revolutie, of zoals men ginds zegt: “Hij is iemand van het volk die in de regering geïnfiltreerd is.” Deze radicaal-democratische revolutie is op electoraal vlak begonnen, met een draagvlak onder het volk, in de wijken. De coup en de politieke polarisatie tonen aan dat de oligarchie, de burgerij, deze nationaal-democratische revolutie niet wenste en alle middelen heeft ingezet om ze tot een halt te brengen. Chavez is in deze zin niet te vergelijken met Nasser en het Egypte van de jaren ‘60. De échte dreiging van contrarevolutie bewijst dat. De revolutie moet zich dus verder ontwikkelen, wil ze niet verstarren of een bureaucratische verwording ondergaan. Daarom kan de kwestie van de economie, van de bezitsverhoudingen en de arbeidsverhoudingen niet ontweken worden.

Vandaag is de linkerzijde in de ban van coöperatieven, van de ‘sociale economie’. Hoe staan de arbeiders van Sanitarios en Inveval tegenover deze gedachte?

Stephen: In feite is Inveval een gedeeltelijke coöperatieve onderneming, met 51 procent aandelen in handen van de overheid en 49 procent in handen van de werkers. Deze gemengde structuur is het product van de institutionele kaders die in een eerste fase gecreëerd werden, tussen 2000 en 2004. Toen was ook de regering en Chavez in de ban van coöperatieven. Intussen is gebleken dat heel wat van deze structuren in feite dit statuut gebruiken om subsidies te krijgen maar anderzijds nog steeds als kapitalistische ondernemingen functioneren, al dan niet met een gekozen directeur. De subcontractors bij Alcasa zijn ook coöperatieven. Het zijn in feite KMO’tjes met zelfbeheer of bijna. De oudste of meest ervaren arbeider of technicus runt de zaak en iedereen voelt of handelt als kleine ondernemer, medeondernemer. Wanneer ze als subcontractor optreden hebben deze coöperatieven geen controle over de prijsvorming en moeten ze de taak, de bestelling aanvaarden, anders is er niets te verdienen.

Op regeringsvlak heeft men deze nefaste evolutie ook waargenomen. Daarom gaat het beleid sinds 2005 eerder in de richting van nationalisaties. Het statuut van ‘openbare socialistische onderneming’ werd gecreëerd. In alle sectoren kan een onderneming genationaliseerd worden en dit statuut verkrijgen. De globale redenering loopt als volgt. Er moet een endogene (inheemse) economische ontwikkeling op gang gebracht worden want Venezuela kan niet afhankelijk blijven van de olierente. De aardoliereserves zullen immers vroeg of laat opdrogen. Maar dit statuut van Empresa Publica Socialista heeft nog niets voorzien op het vlak van de interne personeelsorganen. De kwestie van arbeiderscontrole of werkersdemocratie speelt dan een sleutelrol. Zonder deze controle van onderuit, zonder de verkiezing van de bedrijfsdirecteur door de werkers, zonder de afzetbaarheid van de directeur en zonder de verkozen samenstelling van de beheerraad (meestal fabriekscomité genaamd) onder de arbeiders en bedienden zal nationalisatie verworden tot bureaucratisch beheer, met corruptie en wantoestanden.

De verbinding met de ‘poder popular’ in de directe omgeving (gemeenten), de financiële, technische en politieke steun aan de volksbeweging in de barrio’s is een tweede voorwaarde om te vermijden dat genationaliseerde bedrijven, zelfs met arbeiderscontrole, verstarren. Dan blijft er nog de kwestie van democratische economische planning. Op globaal vlak is een eerste stap gezet wanneer beslist werd dat voortaan een deel van de winsten van de PDVSA rechtstreeks aangewend moeten worden voor sociale doeleinden. PDVSA financiert aldus Mision Ribas, Barrio Adentro, Milagro enzovoort. Dit zijn nationale projecten op vlak van huisvesting, onderwijs, gezondheid, openbare nutsvoorzieningen waarbij een deel van het apparaat van PDVSA en het leger een civiele activiteit ontwikkelen.

Erik: Bij Inveval hebben de arbeiders verschillende keren hun aandelen willen teruggeven aan de overheid. “Wij willen geen kleine ondernemers of mede-eigenaars worden” luidt hun besluit. Zij willen een 100 procent openbaar bedrijf onder arbeiderscontrole. Zij beseffen dat er in een coöperatieve onderneming het risico is dat het bewustzijn en de praktijk van de arbeiders of bedienden snel kan afglijden naar een kleine kapitalistische mentaliteit. De arbeiders van Sanitarios reageren op dezelfde manier. Dit gevaar wordt ook beseft door Chavez zelf die waarschuwt voor ‘kapitalistisch coöperativisme’. Hiermee bedoelt hij coöperatieven wiens werking afdwaalt van de oorspronkelijke coöperatieve gedachte. Het gaat dan over kleine structuren in zelfbeheer die als kapitalistische ondernemingen functioneren en opnieuw rationalisatie en (zelf)uitbuiting tot ontwikkeling brengen. Nu is er in de regering een debat aan de gang over de ‘eigendom’. Chavez pleit voor socialistisch eigendom in de economie. In de nieuwe grondwetsherziening die gepland wordt, stelt Chavez dat we niet meer mogen verhinderd worden door de oude kapitalistische Codigo de Comercio (Handelscode). De bureaucratie in de ministeries schermde met deze wetgeving bijvoorbeeld bij Inveval om het bedrijf niet volledig te nationaliseren.

Welke zijn de grootste hindernissen voor het overleven van deze bedrijven?

Stephen: Toen we Inveval bezochten hebben we vergaderingen kunnen volgen met experten, gezanten van het ministerie of van de PDVSA, de voornaamste klant. Het is duidelijk dat vanuit deze sferen er een eis van kwaliteit, van efficiëntie wordt gesteld. De afwezigheid ervan zal ook een alibi zijn om deze experimenten terzijde te schuiven en op termijn het hele proces te oriënteren in de richting van een soort staatskapitalisme. Het is ook belangrijk aan te tonen dat zelfbeheer of arbeiderscontrole kan gepaard gaan met een verandering in de arbeidsdeling én met evenwaardige of zelfs betere kwaliteit. Maar dit is een tweesnijdend mes: de efficiëntiegedachte gaat de economische rationaliteit als uitgangspunt nemen. Bijgevolg gaat alles gericht zijn om deze maximaal te bekomen. Dit begint bij de aanwerving en eindigt bij de lunchpauze of het werkritme.

Om dit vermijden zullen de militanten van Inveval de technische vereisten, de kwaliteitscriteria moeten loskoppelen van de rentabiliteit. En dus producten verkopen aan een prijs die ook alle sociale garanties inhoudt zoals de ‘nodige tijd voor het zelfbeheer’, vorming tijdens de werkuren en daarnaast een marge om intern en extern sociale projecten te financieren. De klant, zeker indien het een overheidsbedrijf is zoals PDVSA, moet deze prijssetting aanvaarden als een manier waarop de olierente een endogene economische ontwikkeling stimuleert. Vandaag functioneert de leiding van PDVSA met een andere logica: macro-efficiëntie en winstvorming waarvan een fractie wordt afgetapt voor de sociale missies. Dit vertaalt zich dan in kostenbesparing bij aankoop van onderdelen en de onwil een niet bureaucratische functioneringswijze te steunen.

Erik: Deze experimenten kunnen niet eeuwig overeind blijven als ze geen navolging krijgen in de rest van de economie. Deze is nog steeds grotendeels kapitalistisch, dus in privé-handen, namelijk deze van de oligarchie of het buitenlands kapitaal. Socialistische eilandjes in een kapitalistische oceaan gaan snel ten onder. Vandaar dat het Front van bezette bedrijven – Freteco – voorstander is van een nationale conferentie van de vakbond UNT waarin ze een actieplan kunnen opstellen voor de onmiddellijke overname van het duizendtal bedrijven dat in de laatste jaren werd gesloten. De bezetting is dan de eerste stap naar het heropstarten van de productie dat moet gebeuren door de nationalisatie onder arbeiderscontrole van deze ondernemingen. De bedrijven onder arbeiderscontrole zullen dan pioniersbedrijven worden. Ofwel wordt de economie helemaal gereorganiseerd naar hun voorbeeld, dus een algemene nationalisatie onder werkerscontrole, startend met de banken en het financiewezen, ofwel verdwijnen ze van de kaart.

Een andere toekomst is dat ze als andere coöperatieve industriële of handelsondernemingen van aard veranderen en echte ‘succesvolle’ kapitalistische ondernemingen worden. Bij Inveval vertelden de arbeiders dat ze in dat opzicht ook de ervaring van het coöperativisme in Spanje hebben bestudeerd. Vandaag is een van de grootste ketens van supermarkten, namelijk Eroski, een voormalige coöperatieve dat volledig functioneert als een gewone handelsonderneming. Deze weg willen ze niet ingaan. Vandaar het belang deze bedrijven te integreren in een genationaliseerde en geplande economie. Inveval zou binnen zeer korte termijn toegang moeten krijgen tot de gieterij en smelterij. Deze zou eveneens genationaliseerd moeten worden of op zijn minst verbonden worden met Inveval. En dan stelt zich de kwestie van de afzet. De petroleumindustrie heeft onderdelen nodig en zal dus opnieuw bestellingen moeten plaatsen bij Inveval in plaats van op de internationale markt. Inveval zal ook haar productie moeten diversifiëren zoals de hydraulische sector met waterleidingen. De “endogene” of inheemse ontwikkeling begint ook hier.

Stephen: Zolang het algemene revolutionair proces vooruitgang blijft boeken, is er niet echt een gevaar. Bij Alcasa is er dringend nood aan arbeiderscontrole bij de gehele CVG. Niet enkel ‘medebeheer’ of formele democratische structuren maar ook een strijd voor verbetering van werkomstandigheden van vaste werkers én van de vele subcontractors. De goede syndicalisten en militanten van de Bolivariaanse beweging zouden hierin het voortouw moeten nemen en pas wanneer zij de meerderheid van de werkers achter zich krijgen kan er een stap vooruit gezet worden. Deze dynamiek kan maar tot stand komen indien de tegenstellingen zich uitdrukken. De benoeming van bovenaf van een bedrijfsdirecteur, hoe juist, hoe revolutionair en hoe integer deze ook mag zijn, is niet voldoende. Deze persoon komt terecht in een situatie waar hij arbitrages moet doen, compromissen moet sluiten, kortom, lamlendig wordt gemaakt.

Recentelijk zijn er stakingen geweest van de staalarbeiders van Sidor, voor de nationalisatie van hun onderneming en voor de gelijkstelling met de loonvoorwaarden in de openbare industriële sector, zoals bijvoorbeeld deze die bij de CVG van toepassing zijn. Deze strijd is essentieel wil men verder gaan dan een administratieve of formele verandering. Bij Sanitarios zullen investeringen nodig zijn en deze kunnen enkel door de overheid gedaan worden, anders moeten de arbeiders zichzelf uitbuiten om kapitaal te accumuleren en een lening te kunnen terugbetalen... De kwestie van overleven is dus in eerste en laatste instantie van politieke aard. Overleven op economisch vlak is niet onmiddellijk het probleem. De economische groei in Venezuela benadert de 10 procent, het land heeft uitrustingen nodig en de consumenten hebben sanitair nodig. Natuurlijk is een Europese producent van sanitair veel competitiever. Er is veel meer geautomatiseerd en de productie is veel grootschaliger. Dankzij de olierente zou Venezuela makkelijk alles kunnen aankopen, wat ze ook (te veel) doen op het vlak van voedsel en landbouwproducten net zoals met betrekking tot industriële producten. Maar als je de transportkosten erbij rekent en de sociale meerkost van teloorgegane arbeidsplaatsen ginds, dan is concurrentie een loos begrip. Productie kan gedecentraliseerd gebeuren en aldus is er een spreiding van tewerkstelling in plaats van een polarisatie. Dit veronderstelt anderzijds dat patenten en brevetten na enige tijd toegankelijk of ‘copyleft’ worden gemaakt.

Wat kunnen wij leren van deze experimenten? Is dit hier ook toepasbaar?

Stephen: Ik denk van wel. Ook hier sluiten heel wat bedrijven. Ook hier verlaten aandeelhouders de productie. Of ze dreigen hun aandelen te verkopen, want er is elders meer te verdienen. Kapitaal trekt zich terug en snijdt de ‘dorre takken’ af. Maar dit gebeurt volgens de kapitalistische rationaliteit van accumulatie en winsten. Concreet moet in elk bedrijf de winstvoet even hoog liggen als daar waar hij het hoogst is. Kapitaal kan immers omgezet worden, is een vloeibaar iets. Om de hoge driemaandelijkse targets van de aandeelhouders te benaderen moeten de kosten constant omlaag. Soms gebeurt dit via het verhuizen naar lageloonlanden, soms via externalisering (subcontracting), soms via het aanwerven van goedkope arbeidskrachten uit lageloonlanden en veelal via een combinatie van alle deze strategieën. Kortom, het doel heiligt de middelen. Tegenover dergelijke terreur of chantage vanuit de economie op de samenleving is maar één daad effectief: socialiseer de productiemiddelen en laat de economie rond behoeften draaien en niet rond de winstlogica.

Hoe begin je eraan?

Erik: In Europa heeft de overheid heel wat geld in de bedrijven gepompt: subsidies, fiscale voordelen, bijdragenverminderingen voor de sociale zekerheid, noem maar op. Aldus kan de samenleving ook stellen dat de rijkdom hiervan terug naar de samenleving moet komen, of dat er bepaalde voorwaarden verbonden moeten zijn aan het gebruik van openbare gelden. Rijkdom komt niet enkel voort uit de arbeidsprestatie en het niet volledig uitbetalen ervan. Rijkdom komt ook voort uit de actie van de overheid, van de samenleving. Dit is een goede reden om te zeggen dat de alleenheerschappij van het kapitaal uit den boze is. Werkers en samenleving zouden ten minste een vetorecht moeten hebben, toegang tot alle strategische financiële informatie, met openbaarheid. Dit zijn de wezenlijke kenmerken van arbeiderscontrole: een tegenmacht die haar kracht uitoefent en tegelijkertijd de verantwoordelijkheid van de kapitaalsaccumulatie niet op zich neemt.

Stephen: Wat in Venezuela gebeurt, knoopt aan bij een oude traditie van de Europese arbeidersbeweging. Een deel van deze traditie heeft haar uitdrukking gevonden in de plicht tot informatie en consultatie van de werkers en hun vertegenwoordigers. In Europa is dit nu verwaterd tot raadpleging terwijl het actieprogramma van de jaren 1920 het dwingend karakter, het vetorecht voorop stelde. In sommige landen gebeurt dit nog onder druk van de krachtsverhoudingen. Arbeiderscontrole is volgens mij nog steeds actueel en heel efficiënt, als ‘school’ ter voorbereiding van een algemene transformatie en van zelfbeheer. De eis van nationalisatie is een tweede aspect dat ik ginds ontmoette en hier ook van toepassing is. Je vraagt je natuurlijk af “hoe kan een sociaal-liberale of een rechtse regering dergelijke eis inwilligen?” Dit is een verkeerde vraagstelling. De échte vraag is of er een andere oplossing bestaat dan het onteigenen van het kapitaal, al dan niet met gedeeltelijke schadeloosstelling. Dus niet met het overnemen van alle schulden zoals gebeurde met de Waalse staalnijverheid. Wanneer een sluiting dreigt, of een delocalisatie, wat blijft er anders over dan te zeggen “dit is van ons, het bestaat dankzij de rijkdom die de werkers voortbrachten”? Een verbod op ontslagen of het belasten van grote fortuinen of te hoge winsten lijkt mij niet het gepaste antwoord op sluitingen of grote herstructureringen. Niet dat dit geen sympathieke eisen zijn maar ze slaan naast de bal. Een openbare regie onder werkerscontrole lijkt me het meest correcte en het meest doeltreffende.

Erik: De Venezolaanse aanpak om buurt-, wijk-, inwonerscollectieven bij de werking van de overgenomen fabrieken te betrekken is zeer interessant. Het verankert de productie in de lokale omgeving en helpt te vermijden dat alles verglijdt in kapitalistische richting waarbij efficiëntie en productiviteit de voornaamste criteria zijn. De algemene kwestie van nationalisaties zal hoe dan ook hier terug aan bod komen. We merken dit in een aantal concrete gevallen. Zo is er de case van Delphi in Cadiz (Andalusië). Ongeveer drieduizend banen staan op de helling terwijl de multinational miljoenen euro’s verkregen heeft om de productie in Andalusië uit te bouwen. Niet alleen wenst Delphi haar fabriek in Cadiz te sluiten maar bovendien is aan het licht gekomen dat de miljoenen euro’s in feite werden aangewend om in Oost-Europa een nieuwe vestiging uit te bouwen. De syndicalisten van Delphi stelden van in het begin dat Delphi open moet blijven en dat de overheid het bedrijf moet overnemen zonder schadeloosstelling. De eis van nationalisatie is dus gevallen en dit is niet los te koppelen van de mobilisatie van de arbeidersbeweging. Er zijn reeds immers twee regionale stakingsdagen geweest, studentstakingen en verscheidene massale betogingen met meer dan 150.000 mensen. De arbeiders gaan de strijd aan wanneer een reële oplossing in het verschiet ligt. De eis van nationalisatie onder arbeiderscontrole is eveneens opgedoken in de strijd tegen de afdankingen bij Airbus in Frankrijk.

De concrete experimenten in Venezuela net zoals het algemene revolutionair proces tonen aan dat de samenleving haar toekomst in eigen handen kan nemen met inbegrip van de economie of het bedrijfsleven. Venezuela stelt ook bij ons de kwestie van het socialisme op de agenda. De uitkomst van de Bolivariaanse Revolutie, een levensgroot ‘in vivo’ experiment van maatschappijverandering, zal grote invloed hebben op de hele wereldsituatie en op de koers die de linkerzijde gaat varen.