Een van de meest verwaarloosde en onbekende episodes in de geschiedenis is deze van de Amerikaanse soldatenrevolte tijdens de Vietnamoorlog van 1964 tot 1973. Met deze opstand van onderuit hebben deze soldaten ook een van de mooiste bladzijden geschreven van de klassenstrijd in de Verenigde Staten. Het gaat inderdaad over klassenstrijd, omdat de revolte in het Amerikaanse leger de massa van de gewone soldaten (meestal van arbeidersfamilies en boerengezinnen) in gewelddadig conflict bracht met de officieren, waarvan de meeste uit de burgerij kwamen.

De soldatenrevolte was een verlengstuk van een dubbele radicalisering in de USA zelf. Enerzijds de radicalisering van de zwarte arbeidersklasse (Black Panthers, de burgerrechtenbeweging met Martin Luther King en dan ook nog Malcolm X). Dan was er ook de opkomst van de grote anti-oorlogsbeweging. Bij de militaire eenheden in Vietnam zijn er echter geen massabetogingen en protestacties met het openlijke politiek karakter als op het thuisfront. Maar dat maakte de soldatenbeweging niet minder subversief, integendeel. De GI-revolte is een cruciaal deel gebleken voor de anti-oorlogsbeweging. Het is de factor bij uitstek op het thuisfront (het Amerikaanse kamp) van de disintegratie van het Amerikaanse leger. Een intern militair verslag stelt de volgende diagnose: “Onder de Amerikaanse strijdkrachten in Vietnam bestaan voorwaarden die deze eeuw enkel overtroffen worden door de ineenstorting van de tsaristische legers in 1916 en 1917” (uit Armed Forces Journal, juni 1971).

De eerste motivatie van de soldaten bleek minder politiek dan op de universitaire campussen. Voor velen gingen om het redden van hun eigen leven. Deze reactie werd bekend onder de initialen, CYA of “Cover Your Ass”. Dit heeft geleid tot een echte oorlog binnen de oorlog die uiteindelijk de militaire efficiëntie van de Amerikaanse troepen zou ondermijnen en vernietigen. De sabotage door gewone soldaten van de beruchte ‘search and destroy’-operaties, de regelrechte muiterijen, het doden van officieren en de verbroedering met het Vietnamese bevrijdingsleger kunnen we beschouwen als het beste moment uit de geschiedenis van het Amerikaanse leger.

Waaruit bestond deze opstand?

Vooraleer we hierop antwoorden moeten we de sociale samenstelling van het leger even onder de loep nemen. Van 1964 (begin van de oorlog) tot de terugtrekking in 1974 waren er 27 miljoen jonge mannen oproepbaar voor de legerdienst. Slechts 40 procent ging echter effectief naar het leger. Hiervan ging een kleine minderheid, zowat 2,5 miljoen, naar Vietnam. De soldaten die 85 procent van de troepen uitmaakten waren bijna allemaal arbeiders. De andere 15 procent was samengesteld uit officieren die nooit gingen vechten. De kinderen van de elite, die uit de grote universiteiten kwamen, zouden zelf niet in Vietnam geraken.

Onder de zwarten was de discriminatie nog schrijnender. De zwarten maakten 12 procent uit van het leger, maar vertegenwoordigden een kwart van de soldaten in de gevechtseenheden. Het krioelde van officieren in het Amerikaanse leger. Met een aandeel van 15 procent in het totale aantal soldaten komen we op een ratio van 1 officier voor 6 soldaten. Dit vertraagde in hoge mate de promotiemogelijkheden. In 1960 duurde het gemiddeld 33 jaar om van luitenant tot kolonel gepromoveerd te worden.

De Vietnamoorlog bracht daar op een perverse manier verandering in. In 1970 werd hetzelfde officierenparcours gelopen over gemiddeld 13 jaar. Benoeming aan het hoofd van een gevechtseenheid in Vietnam was de beste waarborg voor een snelle carrière ten koste van de veiligheid van de GI’s. Promotie werd inderdaad toegekend op basis van het aantal dode ‘charlies’ (zo werden de Vietnamese soldaten van het National Liberation Front beschreven). Hoe meer succesvolle ‘search and destroy’-operaties een officier op zijn palmares kon plaatsen, hoe sneller hij in de militaire hiërarchie kon stijgen. Tijdens deze operaties in de jungle bleven de leidinggevende officieren, net als de helikopter die veilig buiten schot bleef, dikwijls boven de conflictzone. Dit waren de operaties met het grootste aantal gewonden en doden langs Amerikaanse kant. De beslissing van de Amerikaanse opperbevelhebber, generaal Westmoreland, om de dienst in Vietnam voor officieren tot zes maand te beperken terwijl gewone soldaten er twaalf maanden moesten uitzitten, gooide olie op het vuur van verontwaardiging. De hele loopbaan van een officier hing dan af van die zes maanden in Vietnam waar ze aan het hoofd van een gevechtseenheid de nodige opgelegde quota van dode ‘charlies’ (echte soldaten of gewone burgers) konden opvullen. Als een officier geen hoge cijfers kon voorleggen werd hij snel vervangen. De ‘search and destroy’-operaties waren de meest ‘productieve’ voor de loopbaan van een officier. Het waren ook de operaties met het hoogste risico voor gewone infanteriesoldaten.

De ‘search and destroy’-operaties vormden vanuit dat oogpunt een extreme uitvergroting van de klassenrelaties in de maatschappij. Geen enkel leger ontsnapt aan de sociale relaties van ongelijkheid die in de maatschappij leven. De concrete en wrede ervaring van de gevechtseenheden in Vietnam bracht dat acute bewustzijn van de onrechtvaardige klassenmaatschappij bij tienduizenden soldaten.

Ommekeer in het moreel van de soldaten

Het Tet-offensief van 1968 baande de weg naar een nog grotere invraagstelling van de reden van de Amerikaanse agressie tegen Vietnam. Militaire verslagen door de VS-troepen toonden dat de Vietnamezen massaal het NLF steunden. Het besef dat dit een oorlog was voor kapitalistische overheersing verspreidde zich snel onder de gewone soldaten. De GI kon zich niet meer vereenzelvigen met de oorlogsdoelstellingen van het Opperbevel en van Washington.

Voor 1968 kwam het maar zelden voor dat bevelen geweigerd werden. Vanaf dat jaar kwomt hier radicaal verandering in. Openlijke muiterij onder de vorm van de collectieve weigering door soldaten om bevelen tot gevechtsoperaties te gehoorzamen, komt meer en meer voor. In 1968 worden er 68 gevallen van muiterij gemeld. Een jaar later signaleert de 1st Air Cavalry Division 35 gevallen van muiterij in haar eenheid. Opvallend is dat deze muiterij bijna niet wordt bestraft. In 1969 worden er vijftien grootschalige GI-rebellies genoteerd door de generale staf. In 1970 weigeren sommige eenheden aan de Cambodjaanse grens het gevecht aan te gaan. Hetzelfde een jaar later aan het front met Laos. Meer en meer officieren moeten de bevelen ‘onderhandelen met de soldaten’.Dat heet dan ‘working out orders’ of het testen van de haalbaarheid van bevelen. Een ander fenomeen treedt op. Het zogenaamde ‘fragging’, een ‘slang’-woord voor het opblazen van officieren met defragmentatiegranaten. Het wordt snel een epidemie onder de officieren die hun soldaten als kanonnenvlees behandelen. In 1968 telt het leger 126 gevallen van ‘fragging’, in 1970 zijn het er 271 en in 1971 stijgt dit aantal tot 333. Daarna stopt het leger met de statistieken…

Sommige interne militaire bronnen schatten dat 20 à 25 procent van de officieren in Vietnam door hun eigen soldaten werden omgebracht. Let wel, deze oorlog in de oorlog werd ook in de andere richting gevoerd. 20 procent van de gevallen van ‘fragging’ zou het werk geweest zijn van officieren tegen hun eigen soldaten.

Militaire efficiëntie ondermijnd

De desintegratie van de militaire discipline en het uiteenvallen van de hiërarchie neemt tegen het einde van de oorlog nieuwe proporties aan. De ‘search and destroy’-operaties worden in de praktijk ‘search and evade’-operaties, waarin soldaten beweren de jungle in te trekken maar gewoon weigeren de confrontatie aan te gaan met de Vietnamese eenheden. Op verschillende fronten stelt het Amerikaanse opperbevel feitelijke vredesverdragen of akkoorden voor een staakt-het-vuren tussen de GI’s en de Vietnamese soldaten. Dat was het geval bijvoorbeeld in Pace, nabij het Cambodjaanse front. Het NLF begreep de situatie van het Amerikaanse leger zeer goed en gaf het bevel om niet te schieten op GI’s met vredestekens op hun uniform of op soldaten die hun geweerloop naar de grond richtten.

De moeilijke weg van revolte naar revolutie

De veelvormige soldatenopstand was tevens succesvol in de drastisch vermindering van het dodental in het Amerikaanse leger. In 1970 daalde het dodental als gevolg van gevechten met 70 procent tegenover 1967.

Het is ontegensprekelijk dat er een echte revolutionaire geest zich had meester gemaakt van de GI’s in Vietnam gedurende deze jaren. Ook in de VS was de radicalisering onder de jongeren en de arbeidersklasse zeer groot. De soldatenrevolte verbergt echter een tragedie. Het was een revolte zonder revolutionaire organisatie. Talrijke ondergrondse bladen van GI’s, waarvan de meest bekende de ‘Vietnam GI’, waren de enige organisatievorm tijdens deze revolte. Een revolutionaire organisatie actief in het leger op dat ogenblik had de talrijke muiterijen kunnen helpen coördineren, centraliseren en vooral politiseren door geduldig maar stelselmatige uitleg en vorming. Een van de redenen hiervoor was de politiek gevoerd door de Socialist Workers Party, een linkse partij die zich toen nog op het trotskisme beriep, die in plaats van haar militanten en kaders het leger in te sturen een campagne voerde van ‘draftdodging’, ofte het ontsnappen aan de dienstplicht. Een honderdtal gevormde marxistische kaders had in Vietnam het verschil kunnen maken.

Sinds Vietnam leeft de Amerikaanse burgerij met de obsessie van een herhaling van een gelijkaardige revolte bij een lange en aanslepende inzet van grondtroepen waar ook ter wereld. Maar het bewijs is in ieder geval geleverd: de Amerikaanse jeugd in uniform is in staat tot opstanden, revoltes en ook revoluties.

Dit artikel werd geschreven op basis van een zeer gedocumenteerd artikel van Joel Geier, ‘Vietnam: The soldiers rebellion’, verschenen in International Socialist Review in 1999.