Jarenlang leek er geen eind te komen aan de stijging van de aandelen. De paradepaardjes van het internationale kapitaal waren de Amerikaanse Dow Jones en vooral de technologiebeurs NASDAQ. Die beurs bevat aandelen van informatica, telecommunicatie en natuurlijk de vele internetbedrijven, die als paddestoelen uit de grond schoten en in geen tijd even groot werden als giganten zoals General Motors of Texaco. Nu zijn de beurzen ineengeklapt.

Van maart 2000 tot maart van dit jaar verloor de NASDAQ 60 procent van zijn waarde, de Dow Jones (traditionele economie) 25 procent. Voor vele bedrijven daalden de koersen met een veelvoud van deze cijfers. 'Onze' Lernout & Hauspie is maar een van de voorbeelden. Zeker de ineenstorting van de koers van de informatica en de internetaandelen is geen echte verassing. Niet alleen wij, maar ook ernstige burgerlijke tijdschriften voorspellen deze ineenstorting al jaren. De vraag is: wat zal dit betekenen voor de reële economie? Wij hebben geprobeerd economische perspectieven te formuleren door ons te baseren op de traditionele marxistische theorie van de economische cycli. Wat die theorie inhoudt kunt u hieronder lezen. We raden u aan om eerst dit te lezen alvorens verder te gaan met de rest. De economie van Japan is een verhaal apart, dat volledig haaks staat op de evolutie van de economie van de rest van de wereld in de laatste tien jaar. Ook dat kunt u lezen in een apart hoofdstuk onderaan de tekst, kortweg Japan genoemd.

De kapitalistische cyclus

Het kapitalistisch productieproces volgt een vaste cyclus. Kapitalisten brengen kapitaal (in geldvorm) samen om het productieproces op te starten. Met dit kapitaal schaffen zij zich productiemiddelen aan (fabrieken...), werven arbeidskrachten aan en kopen grondstoffen. Dit zijn de investeringen. Tijdens het productieproces zetten de arbeiders de grondstoffen om tot een nuttig en verkoopbaar product. Dit is het proces van de meerwaardevorming: dankzij de arbeid zijn de afgewerkte producten meer waard dan de grondstoffen die de fabriek binnenkwamen. Die meerwaarde is groter dan de lonen die de arbeiders voor hun werk krijgen. Het verschil is de winst van de patroon. Voor de realisatie van die winst moeten de afgewerkte producten eerst verkocht worden op de markt. Op het einde van het verhaal bezitten de kapitalisten opnieuw kapitaal in geldvorm, dat ze opnieuw kunnen investeren, zodat de hele cyclus kan herbeginnen.

Eenvoudig als deze cyclus ook lijkt, op elke plaats kan er van alles mislopen en stokt de cyclus. Voor een individuele kapitalist kan dat het faillissement betekenen, voor de arbeiders ontslag. Als een dergelijke hapering zich voordoet in een hele sector, een heel land of zelfs de wereldeconomie spreekt men van een economische crisis. Dat dit begrip ook bij de economisten van de kapitalistische school niet vreemd is, zien we aan de verschillende namen die ze ervoor bedachten. Omdat die veel gebruikt worden, geven we ze even ter informatie (in groeiende mate van ernst): zachte landing, groeivertraging, stagnatie, inzinking, recessie (meestal gedefinieerd als twee opeenvolgende kwartalen van negatieve groei), depressie (zware inzinking, meestal vergezeld van deflatie- zie het stukje over Japan). Het is een algemeen aanvaard gegeven onder economisten (ook de meeste kapitalistische economen) dat de economie van een kapitalistisch land altijd in cycli verloopt: na elke periode van opgang volgt er een van neergang. (1)

De bestudering van de cycli is de basis van de marxistische crisistheorie. In wezen zien marxisten elke economische crisis als een overproductiecrisis (zie verder). Dat is het verschil met kapitalistische economen, die bij elke recessie de neiging hebben om bepaalde economische fenomenen de schuld te geven van de inzinking. Eén van die fenomenen is inflatie. Natuurlijk willen wij daarmee niet beweren dat dit onbelangrijk is.

Wat er allemaal kan mislopen

Op elk punt van de economische cyclus kan het mislopen. Om het eenvoudig te houden, werken we de bovenstaande nummertjes af, maar wel in omgekeerde volgorde (van 4 tot 1). Tegelijkertijd zullen we proberen aan te geven op welke manier het kapitalisme die problemen probeerde op te lossen en hoe die oplossingen een uitleg zijn voor de verlenging van de economische cyclus.

4) Klassieke overproductie

Het woord spreekt voor zich: de kapitalisten hebben teveel goederen geproduceerd en slagen er niet in om ze te verkopen. In de negentiende eeuw (de tijd van Marx) was dit doorgaans het signaal voor het uitbreken van een economische crisis. De kapitalisten krijgen de goederen die ze geproduceerd hebben niet verkocht. Bijgevolg hebben ze geen of onvoldoende geld om opnieuw te investeren , dus de hele cyclus stokt. Bestaat dit nog? Natuurlijk wel, meestal in traditionele sectoren met veel kleine producenten zoals de landbouw. Regelmatig duiken er boterbergen of melkplassen op of moet een groot deel van de appel- of kersenoogst vernietigd worden. Maar in het grootste deel van de economie hebben de kapitalisten geleerd die val te vermijden. Zij hebben het onderzoek van de "consumentenmarkt" verfijnd en kunnen beter voorzien hoeveel ze moeten produceren. De moderne informatietechnologie helpt ook een handje: zo produceert Ford Genk enkel auto's die al besteld zijn. Een ander risico dat de kapitalisten hebben weten af te bouwen is dat van de stocks. Vroeger hadden fabrieken ruime stocks van hulpgoederen die ze nodig hadden in het productieproces. Die stocks namen opslagruimte in beslag en bovendien waren ze "dood kapitaal", dat pas maanden later te gelde (kon) gemaakt kon worden. Nu worden die hulpgoederen pas besteld vlak voor ze verwerkt moeten worden ("just in time management"). Zie hiervoor de volgende grafiek.

3) Overproductiecapaciteit

Als fabrieken geen goederen produceren omdat ze verwachten dat die niet verkocht zullen geraken, hangt daar meestal een prijskaartje aan. Het betekent veelal dat de fabriek maar op halve kracht werkt. Het personeel wordt tijdelijk werkloos of zelfs ontslagen. Beide zaken betekenen een verlies voor de kapitalist: direct in de vorm van tijdelijke werkloosheidsvergoedingen en indirect in de vorm van ongebruikte machines (weer dood kapitaal dus). Dit is de moderne vorm van overproductie, die nauwelijks minder gevaarlijk is dan haar voorganger uit de 19e eeuw. In de jaren '70 en tijdens de crisis van '80-81 was dat zeer acuut. Hele sectoren werkten maar op 60 of 70 procent van hun capaciteit. In de jaren '80 is dat fenomeen sterk verminderd en in de jaren '90 grotendeels verdwenen. De verklaring is tweeërlei. Deregulering van de arbeid is er een van. Als je de kapitalisten zou moeten geloven, moet iedereen bereid zijn deze week 50 uren te werken en de volgende week maar 30 als hun dat goed uitkomt, zonder loonsverhoging welteverstaan. Bovendien zijn de kapitalisten ook alerter geworden als er overproductiecapaciteit opduikt. Een goed, hoewel gruwelijk voorbeeld is Renault Vilvoorde. Deze rendabele fabriek werd gesloten omdat Renault berekend had dat andere vestigingen in staat waren haar productie over te nemen. De aandelenkoersen en de winsten van Renault stegen.

2) De zoektocht naar investeringsmarkten

Hier komen we tot het kernprobleem van de kapitalistische productiewijze. Zoals we al gezegd hebben zijn de afgewerkte producten meer waard dan het loon dat de arbeiders ervoor ontvangen. De arbeiders (bijvoorbeeld van een heel land) kunnen dus onmogelijk de goederen volledig terugkopen die ze zelf geproduceerd hebben. Als je dat letterlijk neemt, dan zou er al na één bedrijfscyclus overproductie optreden en zou het kapitalisme in feite permanent in crisis zijn. De werkelijkheid is natuurlijk gecompliceerder. Neem een kapitalist die bijvoorbeeld auto's produceert. Indien hij zijn volledige winst zou investeren in nieuwe productie van auto's, zouden de arbeiders die niet allemaal kunnen kopen. In plaats daarvan kan de kapitalist een deel van zijn winst investeren in bv. het onderzoek naar en de productie van robotten, die de assemblage van auto's efficiënter moeten maken. Dat garandeert hem geen onmiddellijke winst, maar door verhoogde efficiëntie kan hij later hopen op grotere winsten. De wetenschappers en de arbeiders die hij in dienst neemt ontvangen natuurlijk ook een loon en zijn dus in staat om auto's te kopen. Bovendien kunnen de robotten, eens ze in dienst zijn, de productiviteit verhogen zodat de autofabrikant binnen afzienbare tijd goedkopere wagens kan produceren die door meer arbeiders kunnen worden gekocht(en zo markten afsnoepen van zijn concurrenten).

Toegegeven, het is een enorm vereenvoudigd voorbeeld, maar zo werkt het ongeveer. De essentie is dat het kapitalisme niet kan overleven als het zich beperkt tot de bestaande productie. Door de aard van het systeem is het gedwongen om altijd weer op zoek te gaan naar nieuwe markten. Deze zijn meestal niet die van de verbruiksgoederen (auto's), maar van investeringsgoederen (robots). Dat is de reden waarom het kapitalisme al van in het begin gedwongen was buiten de grenzen te treden van landen en continenten. Heel de privatiseringsgolf van de laatste twintig jaar is voor een groot deel te verklaren als een zoektocht van het kapitaal naar steeds nieuwe winstgevende markten. De nationale staten in de industrielanden worden verplicht hun bezittingen te verkopen en open te stellen voor het kapitalistisch winstmechanisme. Het kapitalisme dwingt zelfs het armste ontwikkelingsland om zijn grenzen open te stellen, zijn voedselsubsidies af te schaffen, zijn plaatselijke nijverheid te laten teloorgaan, alles in gereedschap te brengen voor buitenlandse kapitalistische uitbuiting. Dat is het geheim achter het ‘succes’ van de “emerging markets”, die oppervlakkig gezien mooie groeicijfers kunnen voorleggen, waarachter echter veel leed schuilgaat.

In feite heeft het kapitalisme twee soorten investeringsmarkten: de meer traditionele waarnaar het grootste deel van de investeringen gaan en de zogenaamde "groeimarkten". In de eerste soort markten is het kapitalisme helemaal niet zo revolutionair, maar eerder behoedzaam. Een goed voorbeeld is de "Hoge definitie TV" (HDTV), teevees die een veel scherper beeld hebben dan wat nu op de markt is. Het is een technologie die al meer dan tien jaar op punt staat. Tien jaar geleden voorspelde men dat dit de laatste grote investering van de 20e eeuw zou zijn. Er is niets van gekomen, want dat zou enorme investeringen hebben gevraagd, niet alleen in de productie van TV's, maar ook in nieuwe opname- en zendinstallaties. Dat durfden de betrokken bedrijven niet aan. In plaats daarvan investeerden de rijke landen in het begin van de opgang van de jaren '90 grote bedragen in de opkomende markten van Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika. Toen die economieën in 1997 spectaculair ineenstortten, leidde dat tot schrijnende situaties zoals de revolutie in Indonesië, maar waren de thuismarkten van de rijke landen tenminste niet getroffen. Wij en eigenlijk bijna alle commentatoren dachten toen dat die crisis, die ook oversloeg naar Rusland, vrij vlug de westerse economieën zou meesleuren. Dat is niet gebeurd en feitelijk is het vrij simpel om in te zien waarom niet. Tegenwoordig beleggen investeerders vrij zelden in individuele bedrijven. Zij beleggen in fondsen, waarbij de investeringen gespreid worden over verschillende sectoren en landen. De meeste fondsen bevatten in die periode ongeveer 20 tot 30 procent emerging markets. Zeker met de nieuwe technologieën was het voor de fondsenbeheerders gemakkelijk om dat aandeel te schrappen of drastisch terug te voeren. Wat de directe buitenlandse investeringen betreft, verhoogde het aandeel van de rijke landen van 65 procent in 1994 tot 84 procent in 2000. Aangezien dat op dat ogenblik de meest succesvolle economie was, kwam het merendeel daarvan terecht in de Verenigde Staten. Nog altijd werd dit kapitaal niet geïnvesteerd in HDTV, maar waren daar niet die nieuwe technologieën, het internet en tal van nieuwe kleine bedrijfjes die grote plannen hadden? De spectaculaire opgang van de "nieuwe economie" was begonnen. Na een paar jaar had iedereen door dat het een zeepbel was, maar iedereen bleef investeren en de aandelenkoersen bleven stijgen. De reden is dat investeerders nooit kunnen weerstaan aan de lokroep van een grote en snelle winst. Nu de zeepbel uiteengespat is, hoopt het kapitalisme weer dat de harde kern van de economie gespaard zal blijven. Maar ze vergissen zich, zoals we verder zullen uitleggen.

Opmerking tot slot

Het zou verkeerd zijn uit het voorgaande op te maken dat het kapitalisme erin geslaagd is om alle haperingen in de cyclus op te vangen. Dat is wel gedeeltelijk zo in perioden van economische opgang. Bij een zware recessie komt dit alles op losse schroeven te staan. Ford Genk mag nog zo voorzichtig zijn om alleen maar wagens te maken die al een koper hebben, als die inmiddels failliet is gegaan, blijft Ford toch met de auto zitten. Zoals bij de inzet van elke crisis zijn de stocks voor het ogenblik groot in de Verenigde Staten. Als de kapitalisten op de gebruikelijke manier alert reageren en hun aankopen uitstellen tot de stocks zijn afgebouwd, zal dit de beginnende recessie nog verscherpen.

Veel van het voorgaande kan wel een verklaring zijn waarom de economische opgang van de jaren '90 zo lang heeft geduurd.

(1) Het is wel zo dat bij elke serieuze of langdurige economische opgang mensen opstaan om met veel aplomb te verkondigen dat het kapitalisme "voor altijd zijn crisissen overwonnen heeft". Voor het ogenblik komen die vooral voor aan Amerikaanse universiteiten. Zij noemen zich de aanhangers van het "new paradigm".

Japan

Japan is nog steeds een rijk land, met een rits van klinkende namen in het bedrijfsleven: Sony, Toyota... Toch is het land al een tiental jaren de zieke man van de OESO (de organisatie van de meest ontwikkelde landen). Tien jaar geleden was dit helemaal anders. Toen vroegen alle economische commentatoren zich af wat de bovengrens zou worden van de schijnbaar niet te stoppen Japanse economische groei. In 1989 waren negen van de tien grootste banken Japans. Japanse bedrijven deden enorme investeringen in de Verenigde Staten. Europa zag met schrik hoe de Japanse auto’s het oude continent overspoelden. In alles leek de Japanse economie superieur aan de rest van de wereld. Toen in de Verenigde Staten Sony CBS overnam en de nationale trots de Empire State Building in Japanse handen kwam, leek dat net een stap te ver: Hollywood bracht een hele rits films uit waarin Japanners de valsaards en de (economische) boosdoeners waren.

Dit waren de Japanse cijfers in 1989:

Economische groei: gemiddeld niet meer de spectaculaire groei van 10 procent per jaar, zoals in de jaren ‘70, maar toch nog een gezonde groei van gemiddeld 4,1 procent tussen 1983 en 1989

Staatsschuld: ongeveer 30 procent van het BNP

Begroting: in evenwicht

Werkloosheid: geen

Een groot handelsoverschot dat tot een conflict leidt met de VS

Toen de Beurs in ’90 instortte, kon niemand geloven dat dit meer zou blijken dan een tijdelijke inzinking. De reële Japanse economie bleef trouwens groeien in ’90 en ’91, terwijl bijvoorbeeld de Amerikaanse economie die jaren in recessie was.

Sedert 1990 is de Japanse economie nauwelijks nog gegroeid. In 1998 is ze zelfs met 2.5 procent gekrompen. De regering heeft van alles geprobeerd om de economie weer op te krikken. Een programma van openbare werken van 5,6 triljoen yen in 1993, een belastingsvermindering van 6 triljoen in 1994; 5,5 triljoen in het begin van 1995 en nog eens 5 triljoen op het einde van dat jaar. In het recessiejaar 1998 werd een recordpakket van 27 triljoen yen aan fiscale maatregelen genomen en bovendien moest de regering geld uittrekken om de noodlijdende banken te helpen. Dit alles zonder resultaat.

Op dit ogenblik heeft Japan een begrotingstekort van 6 procent van het BBP, een staatsschuld van 130 procent van het BBP, een werkloosheid van 4,7 procent; de industriële productie is gedaald met 2,1 procent in het voorbije jaar en 3,6 procent in de laatste drie maanden (op jaarbasis). De groei van het BBP voor 2001 wordt geschat op 0,5 procent.

De Japanse beurs (de Nikkei index) stond in 1989 nog op 2569, nu staat ze op 12620, een vermindering met meer dan de helft, dat terwijl de Amerikaanse Dow Jones in dezelfde periode verviervoudigd is.

In heel die periode is ook de ene na de ander regering gevallen, de meeste door schandalen. De huidige eerste minister Mori is extreem impopulair en zijn ontslag wordt elk moment verwacht.

Wat moeten we hieruit concluderen?

Goede economische basiscijfers behoeden een economie geenszins voor een lange en diepe recessie.

Precies het feit dat de Japanse economie gedurende twintig jaar zo sterk groeide is de oorzaak van de daaropvolgende neergang. De wereldeconomie was gewoon te klein geworden om een dergelijke Japanse groei te blijven dragen. Toyota alleen al is in staat om heel de wereld van auto’s te voorzien.

Zoals altijd bij een langdurige economische groei dacht iedereen dat dit eeuwig zou duren. De banken hielden er massa’s slechte leningen aan over, een probleem dat tien jaar later nog altijd niet is opgelost.

De Japanse crisis is een typische overproductiecrisis. Tot voor de ineenstorting wijdde de kapitalistische pers ellenlange artikels aan het “geheim” van de Japanse economische superioriteit. Sindsdien zijn ze in het tegendeel vervallen. De “Japanse ziekte” proberen ze te herleiden tot een beperkt aantal factoren, zoals de slechte regulering van de Japanse banken. Wat zij niet willen zien is dat dit een wezenlijk kenmerk is van het kapitalistisch systeem zelf: precies op het hoogtepunt van succes botst het kapitalisme meestal tegen zijn fysieke grenzen: het bestaan van de nationale staten (de wereldeconomie was te klein geworden voor de Japanse groei en bovendien namen de Verenigde Staten en Europa tegenmaatregelen) en het privé-eigendom van de productieve middelen (kapitalisten kunnen nooit weerstaan aan de verleiding van snelle winst: in Japan was het beste voorbeeld de gigantische zeepbel van de grondprijzen, die in grote steden als Tokio hun prijs in goud waard waren. De ineenstorting van de grondprijzen is Japan niet te boven gekomen). Japan kende de laatste tien jaar een fenomeen dat niet meer is voorgekomen sedert de jaren '30 nl. deflatie.

Sedert 1999 zijn de prijzen nauwelijks gestegen. In de praktijk betekent dit dat de prijzen van veel goederen gedaald zijn! Dit is een typisch fenomeen van een diepe economische crisis: dalende productie, dalende lonen en dalende prijzen. De rentevoet (van toepassing bij leningen) in Japan staat, niet voor de eerste maal in de laatste 10 jaar op 0 procent!

In alle andere landen kende de economie sedert de tweede wereldoorlog enkel het omgekeerde fenomeen: inflatie of (te) grote prijsstijgingen. Is Japan enkel de voorbode van fundamentele veranderingen in de rest van de wereldeconomie

En wat volgt nu?

Zuiver cijfermatig kan het kapitalisme in de geïndustrialiseerde landen de laatste twintig jaar uitstekende cijfers voorleggen. We willen u niet overdonderen met cijfers, maar u mag ons best geloven: alle economische indicatoren (inflatie, werkloosheid, overheidsschuld, begrotingstekort...) zijn vandaag veel beter dan twintig jaar geleden. Niet alleen België, maar de meeste industriestaten kennen nu een begrotingsoverschot, dat in de Verenigde Staten zelfs 2,3 procent van het BBP bedraagt.

De dramatische uitzondering op de regel is natuurlijk Japan. Globaal gezien waren de jaren '80 nog een periode van lichte vooruitgang, waarbij de VS nog een grote overheidsschuld kenden, maar gedurende de jaren '90 is die schuld volledig weggesmolten.

Een groot deel van de uitleg ligt bij de lengte van de cycli. Tien jaar is een uitzonderlijk lange duur voor een economische cyclus en dat is nu al tweemaal gebeurd: van 1980 tot 1990 (Europa 1992) en van 1990 tot 2000. Bovendien kenden de geïndustrialiseerde landen in die cycli maar twee jaar van stagnatie of achteruitgang, terwijl de rest jaren van economische groei waren. In de Verenigde Staten bedroeg die groei sedert 1992 gemiddeld zo'n kleine 4 procent; in Europa was de groei eerder zwak tot 1998 en hebben we pas de laatste jaren groeivoeten gekend die vergelijkbaar zijn met de Amerikaanse. Precies door de lange duur van die groei zijn de eindcijfers beduidend beter dan aan het eind van de vorige cyclus. Het is duidelijk dat de jaren '90 voor de kapitalistische economie globaal genomen een periode van opgang waren. In 2000 groeide de totale wereldeconomie zelfs met 4 procent, een cijfer dat niet meer gezien is sedert de jaren '60.

Waarom hebben wij daar niets van gevoeld?

Had men drie à vier jaar geleden in zowat de hele geïndustrialiseerde wereld de vraag gesteld waarom wij hier niets van gevoeld hebben, dan zou een grote meerderheid van de bevolking geantwoord hebben dat we nog altijd in een periode van economische crisis vertoefden (mogelijk met uitzondering van de VS). De reden is duidelijk: het kapitalisme heeft zich (gedeeltelijk) hersteld op de rug van de werkende bevolking. De Maastrichtnormen in Europa waren een goed voorbeeld van hoe het systeem zowat al zijn problemen liet betalen door de Europese werkende bevolking. Bovenal hebben de bedrijven hun winsten hersteld door elke minuut arbeidstijd, elke druppel energie, elke gram meerwaarde te persen uit zijn arbeiders. Onder omfloerste termen als "human resources management" ging een ware contra-revolutie op de werkvloer schuil. Niet voor niets is de vermindering van de werkdruk een essentiële eis bij zowat alle recente arbeidsconflicten. In de Verenigde Staten is de werkweek in de jaren '90 zelfs verlengd! Onder het motto "actieve welvaartstaat" wil men ook hier iedereen langer aan het werk houden. Dewael spreekt zelfs van werken tot zeventig jaar!

Dat is trouwens het grootste verschil met de economische opgang van de jaren '50 en '60. Niet alleen waren de groeicijfers toen nog groter, in absolute cijfers (hoewel niet in relatieve) ging de werkende bevolking er elk jaar op vooruit. In termen van klassenstrijd betekent dit dat de werkende bevolking al minstens vijftien jaar in het defensief zit. Pas nu beginnen de wonden te helen die geslagen zijn door de nederlagen in de jaren '80. Bekende keerpunten zijn de mijnwerkerstaking van 85-86 in Groot-Brittannië, het neerslaan van de vakbond van de verkeersleiders Patco door Reagan, de nederlagen van de algemene stakingen in '83 (openbare diensten) en '86 (alle sectoren) in België. De implosie van het stalinisme in '89 overtuigde brede lagen van de arbeidersbeweging bovendien "dat er geen alternatief is". Pas de laatste jaren zijn we weer uit het dal aan het kruipen, worden er offensieve eisen gesteld, met name in landen als Frankrijk. Tekenend is ook dat de Verenigde Staten in het jaar 2000 het grootste aantal stakingsdagen telden sedert 20 jaar (20,4 miljoen).

Recessie of depressie?

Het is duidelijk dat de economische neergang er nu wel degelijk komt, zeker in de Verenigde Staten. Niet dat een ineenstorting van de beurzen noodzakelijk gevolgd wordt door een neergang in de reële economie. In sommige gevallen kan een beurskrach zelfs heilzaam zijn omdat een deel van het overbodige kapitaal vernietigd wordt en er weer geïnvesteerd kan worden in de bedrijven. Dat was het geval in 1987 en gedeeltelijk ook in 1997. Het verschil met nu is dat de economische cyclus in feite al wat artificieel verlengd was. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat een reële neergang van de economie vrij vlug zal volgen op de ineenstorting van de aandelenkoersen en niet twee jaar later, zoals bvb gebeurde in Japan in 1990. Iedere poging om de opgang nog artificieel te rekken zal meer problemen opleveren. Zelfs inflatie is nog mogelijk als er massaal geld in de economie gepompt zou worden, ook al is de tendens al een paar jaar eerder in de richting van deflatie. Natuurlijk blijven dan nog heel wat vragen over. Hoe diep zal de recessie zijn? Hoelang zal ze duren? Zal Europa en de rest van de wereld onmiddellijk volgen of duurt de opgang daar nog een tijdje voort? Onmogelijk exact te voorspellen natuurlijk, maar als marxist moeten we minstens de tendensen bloot proberen te leggen. We geven twee mogelijke scenario's.

Scenario 1

Hier gaan we ervan uit dat het deze maal ongeveer zal verlopen zoals in het verleden. Er zal in de Verenigde Staten (en de rest van de wereld) weer een groeivertraging of een kleine recessie komen, die maximum een tweetal jaren duurt. Tenslotte zal de regering Bush in ijltempo belastingsverlagingen door het parlement jagen. Binnen een jaar zullen die een stimulerend effect hebben op de koopkracht. Hetzelfde kan gezegd worden van de renteverlagingen, die de voorzitter van de centrale bank Alan Greenspan onlangs heeft doorgevoerd. Het andere deel van Bush' programma is ook al bekend: een toename van de defensie-uitgaven (het Star Wars ruimteschild en andere...). Hoezeer dergelijke verspillingen aan vernietigingswapens ook tegen de borst stuiten, hoezeer dit ook dreigt de wereldrelaties te vertroebelen zoals de huidige strubbelingen met China al aantonen, de economische gevolgen van een dergelijk programma zijn bekend. Het is in essentie hetzelfde recept, nl. belastingsverlaging en wapenuitgaven dat Reagan in de jaren '80 heeft toegepast en dat geleid heeft tot een zeer reële groei van de economie. Bewapeningsprogramma's zijn ideaal voor grote bedrijven van het type Boeiing of IBM. Het garandeert grote winsten over een lange periode, zonder veel onzekerheid. Het is het recept waarmee Hitler in de jaren '30 de Duitse werkloosheid deed verdwijnen: "kanonnen in plaats van boter!" De grote wapenbedrijven nemen personeel in dienst, dat zijn wedde kan besteden in de economie, zodat heel de boel weer draaiende wordt gehouden. Bovendien, stellen de voorstanders van dit optimistische scenario, zijn de mogelijkheden van de nieuwe technieken nog lang niet uitgeput. In informatie en telecommunicatie, maar ook in de gentechnologie liggen uitgebreide terreinen braak, die als het ware smeken om ontgonnen te worden. Eens de economie gestabiliseerd, kunnen die nieuwe sectoren de economie mee voortduwen. Het nadeel van dergelijke politiek is ook bekend: het risico dat een grote overheidsschuld wordt opgebouwd om de wapenwedloop te betalen. Bush heeft echter het voordeel op Reagan dat hij kan vertrekken van een situatie van verwaarloosbare overheidsschuld en een groot begrotingsoverschot. Hij kan als het ware gebruik maken van de reserves uit het verleden. In die visie zou de Amerikaanse economie na een korte stilstand opnieuw aantrekken; het zou de tweede opgaande cyclus op rij betekenen, die de hele wereldeconomie zou meetrekken. Als we terugblikken zou het in feite betekenen dat 1990 een keerpunt was. De cycli zouden vanaf dan weer in opgaande lijn gaan, net zoals in de jaren '50 en '60. Dat betekent natuurlijk niet dat de groei even groot en solide zou zijn, maar wie weet wat de toekomst ons nog kan brengen?

Laat ons duidelijk zijn: wij achten dit scenario niet waarschijnlijk, maar mochten we kunnen kiezen, zou het zeker onze voorkeur wegdragen. Marxisten zijn geen onheilsprofeten die staan te bidden voor een economische ramp, die de arbeiders 'automatisch' in de richting zou duwen van het socialisme. We zouden het de arbeidersklasse (en onszelf à propos) best gunnen nog enkele jaren te leven zonder een economisch en sociaal rampscenario. Evenmin zou dat automatisch betekenen dat de arbeidersbeweging in het defensief komt of naar rechts opschuift. Laten we niet vergeten dat de grootste revolutionaire algemene staking uit de geschiedenis heeft plaatsgevonden in een periode van volledige economische opgang. Dat was in Frankrijk 1968, toen tien miljoen arbeiders staakten en hun fabrieken bezetten. Dat werd gevolgd door een periode van maatschappelijke verlinksing, die meer dan tien jaar zou duren.

Maar helaas, we vinden dit scenario te mechanisch. Te veel: "het heeft vroeger zo gewerkt, nu zal het weer wel zo gaan". We vrezen dat er ons heel wat anders te wachten staat.

Scenario 2

Alle grote economische crisissen zijn opgetreden op het ogenblik dat alles naar wens scheen te gaan. Zij kwamen uit een schijnbaar blauwe hemel gevallen na jaren, soms decennia economische successen. Dat was zo in de grote crisis van 1929, in de Japanse crisis vanaf 1990, in de crisis van Zuidoost-Azië in 1997. De psychologie hierachter is dat men zodanig gewoon raakt aan het succes dat men roekeloos wordt, dat risico's genomen worden die men niet kan volhouden. Is dit zo in de Verenigde Staten? Met een staatsschuld, die bijna aan het verdwijnen is? Met een historisch lage inflatie? Met een productiviteitsstijging van 4 procent? Wis en waarachtig is dat zo! De boosdoener heet schuld. Geen staatsschuld, maar private schuld. De totale private schuld in de Verenigde Staten is opgelopen tot 150 procent van het BBP (het totaal van de inkomsten en uitgaven van een jaar!).

Bovendien kenden de Verenigde Staten de laatste drie jaar wat men daar noemt "a consumer sustained boom": een verlenging van de opleving, die voornamelijk steunde op de uitgaven van de consumenten. De grote bedrijven (uitgezonderd de "nieuwe economie") zijn hun investeringen al een paar jaar aan het terugschroeven. De manier waarop de gewone consumenten die klus klaarden is echter verbazend. Ze deden dat met geleend geld! De spaarquote is al meer dan drie jaar negatief in de Verenigde Staten. De spaarquote is het percent van de inkomsten dat de gezinnen sparen. Belgen zijn bijvoorbeeld traditioneel grote spaarders met een spaarquote van ongeveer 14 procent; de Amerikanen zijn traditioneel kleine spaarders. Maar een situatie zoals de laatste twee jaar (spaarquotes van -4 procent in 1999 en -6 procent in 2000) is ongekend. Dé reden hiervoor is dat 50 procent van de Amerikaanse gezinnen op een of andere manier aandelen bezitten, waarmee ze hun inkomen kunnen aanvullen. Op het hoogtepunt van de zeepbel bezaten de Amerikaanse gezinnen aandelen voor 175 procent van hun beschikbare inkomen (in Japan was dat maar 90 procent voor de krach). Ongetwijfeld hebben velen zelfs geld geleend om aandelen te kopen. Het uiteenspatten van de zeepbel van de aandelenkoersen zal dus voor de gezinnen een gevoelige en vrij onmiddellijke inkomstendaling betekenen. Zij zullen moeten bezuinigen en dat zal de stop uit de economie halen. Dat de bedrijven getroffen worden door de daling van hun koersen is evident, maar ook veel banken zullen in problemen komen (zie kader Japan). Ook de Amerikaanse economie als geheel is in deficit. In 2000 is het handelstekort opgelopen tot 4,5 procent (komend van 1,7 procent in 1997)

Er zijn dus zaken misgelopen in de Amerikaanse economie; de schuldenberg is het belangrijkste, maar niet het enige probleem. Vroeg of laat zullen die problemen aangepakt moeten worden, maar dat zal bloed, zweet en tranen kosten. Het doel van de Amerikaanse federale bank is te komen tot een zogenaamde "zachte landing", d.w.z. een daling van de groei tot een kleine 2 procent dit jaar, mogelijk groeiend tot 3 procent volgend jaar. Zelfs als dat zou lukken, wat weinig waarschijnlijk is, zouden de onevenwichten in de economie niet verbeteren, maar eerder verslechteren. Die inzinking en eventueel een korte opleving zou dan leiden tot een diepere inzinking nadien. Het meest waarschijnlijk is dus een "Japans" scenario: niet een korte recessie van een tweetal jaar zoals in het verleden, maar een opeenvolging van steeds diepere inzinkingen over vele jaren, zonder dat de fundamentele problemen opgelost geraken. Het fundamentele probleem is zoals altijd overproductie, zoals we het in het kadertje over de cycli hebben uitgelegd. Gedurende de laatste twintig jaar hebben de bedrijven enorme kapitalen opgestapeld, dankzij historisch hoge winstvoeten. De lonen hebben die trend niet gevolgd, zodat de werkende bevolking niet in staat is om de goederen te kopen die de bedrijven kunnen produceren. In Amerika is dat de laatste drie jaar wel gebeurd, maar enkel dankzij een gigantische kredietzeepbel die nu uiteenspat. En het weze gezegd: alle serieuze commentatoren zijn het erover eens dat de koersen nog veel meer zullen moeten dalen om tot een realistisch peil te komen.

De enige strohalm waaraan de kapitalistische economen zich vasthouden is de hoge stijging van de productiviteit (gemiddeld 3 procent voor de laatste vier jaar), die zij bijna uitsluitend toeschrijven aan de "nieuwe economie" (informatisering, telecommunicatie enz..). Wij hebben uitgelegd dat dit in minstens even grote mate het gevolg is van een nooit geziene uitbuiting van de arbeid. Bij een recessie, met faillissementen, groeiende werkloosheid en de bijgaande desorganisatie van het arbeidsproces mogen we rustig voorspellen dat die productiviteitsstijging vlug zal wegvallen.

Door de enorme hoeveelheid werkloos kapitaal dat geen bestemming vindt, mogen we weer een golf van muntspeculaties verwachten, een fenomeen dat zich nu al voordoet in Turkije en Argentinië.

Natuurlijk is het nooit uitgesloten dat het kapitalisme nieuwe investeringsmarkten vindt, de vraag is alleen welke? De mogelijkheden die we in het kadertje over de cycli hebben aangegeven (privatiseringen e.d.) lijken in ieder geval hun limiet bijna te hebben bereikt. De landen uit Noord en Zuid- Amerika plannen een gemeenschappelijke markt tegen 2005, maar dat zal te laat komen om een effect te hebben op de huidige crisis. Overigens heeft het openstellen van de grenzen in Europa geen recessie verhinderd in 1992.

Andere landen dan de VS dan? Canada en Mexico zijn het meest afhankelijk van de Verenigde Staten, hun export naar de VS bedraagt respectievelijk 33 procent en 22 procent van hun BBP. Wellicht zullen zij de Amerikaanse recessie volgen. Verschillende economieën uit Zuidoost-Azië zoals de Filippijnen, Maleisië en Thailand voeren ook meer dan 10 procent van hun BBP uit naar de VS, voor een groot deel dan nog in de crisisgevoelige technologiesector. Een herhaling van de krach uit '97 lijkt waarschijnlijk in die regio. Weliswaar lijken de groeicijfers er hersteld, maar de onevenwichten in die economieën zijn gebleven. Zuid-Korea kent voor het ogenblik massale faillissementen.

Japan en Europa voeren slechts 3 procent van hun BBP uit naar de VS. Bij de eerste tekenen van een neergang in de Amerikaanse economie is Japan opnieuw in een recessie gedoken. Het toont de fundamentele zwakte van deze economie, de deflatie is er niet over: de rentevoeten zijn onlangs weer verlaagd tot 0 procent! Voor het eerst sedert 1974 zou het dus kunnen dat de economieën van Japan en de Verenigde Staten gelijktijdig in recessie gaan.

Blijft Europa. Toegegeven, de cijfers zijn verschillend. Europa is twee jaar na de VS aan zijn economische cyclus begonnen en kan het wellicht nog een tijdje uitzingen. Dat ziet men bvb aan de cijfers voor de industriële productie. In de Verenigde Staten bedragen die 2,4 procent (stijging) over het laatste jaar en -3,2 procent voor de laatste drie maanden; in Europa zijn de overeenkomstige cijfers +8,0 procent en +7,5 procent. Het is echter een illusie te denken dat Europa op zijn eentje de wereldeconomie zou kunnen trekken. Enkel de Verenigde Staten zijn in de naoorlogse periode hiertoe in staat geweest. Integendeel, nu al is de groeiverwachting voor 2001 teruggebracht van 3 procent tot 2,4 procent. De Amerikaanse investeringsfondsen, die aandelen schrappen uit hun beleggingspakket verminderen evengoed de Europese als de Amerikaanse aandelen. Het gevolg is dat de euro zwak blijft tegenover de dollar, al kan dat veranderen wanneer de Amerikaanse recessie dieper wordt. Veel uitstel mogen we in Europa niet verwachten. Net zoals de rest van de wereld staat economische crisis hier op het programma, eventueel met één of twee jaar vertraging.

Wij vrezen dus dat het tweede scenario veel meer kans heeft om uit te komen dan het eerste. Dat is natuurlijk geen voorspelling uit een glazen bol en de werkelijkheid zal altijd gecompliceerder zijn dan om het even welk economisch perspectief. Wij hopen dat wij onze lezers genoeg elementen hebben aangereikt om zelf de gebeurtenissen te kunnen duiden die zich gaan afspelen. Bij een recessie zal het kapitalisme onveranderlijk de grootste last op de schouders proberen te leggen van de werkende bevolking. Dat zal de arbeidersbeweging een flinke schok toebrengen, net op het ogenblik dat de meeste vakbondsleden vinden dat zij eindelijk hun deel van de koek moeten krijgen. Ook wat het politiek bewustzijn van de bevolking in het algemeen en de jeugd in het bijzonder betreft kan men moeilijk de gevolgen onderschatten. "Het kapitalisme" en "de multinationals" zijn niet populair de dag van vandaag. Sommigen zien al een soort pré-mei '68 stemming (Seattle, het succes van ATTAC in Europa, de antiglobaliseringsbeweging). Dat is overdreven, de omslag in het bewustzijn is zeker nog niet van die orde; een kering in de economie kan het proces echter versnellen. Marxisten die verwachten dat een economische ineenstorting automatisch zou leiden tot een verlinksing van de arbeidersbeweging willen we wel verwittigen dat zij een koude douche kunnen krijgen. Zeker bij een diepe inzinking kan het zijn dat de arbeiders in eerste instantie met verstomming worden geslagen, dat het aantal stakingen afneemt en dat ze individuele oplossingen zoeken. Niets kan een bewuste leiding van de arbeidersbeweging vervangen, die de processen uitlegt en wijst op de noodzaak van een socialistische omvorming van de maatschappij. Bij een diepe recessie zullen ze in ieder geval niet meer moeten afkomen met actieve en andere welvaartstaten, dat is al een troost.

Een typisch Japanse ziekte?

Vooral de Amerikaanse economen blijven maar herhalen dat een Japans scenario uitgesloten is in de VS. Hun hoofdargument is dat de grootste schuld ligt bij de Japanse banken, die massaal slechte schulden hebben opgestapeld. De Amerikaanse banken “zijn veel beter gereguleerd,” beweren zij. O ja? Nu blijkt dat de Amerikaanse banken al voor de recessie moeten toegeven dat 20 procent van hun leningen “onveilig” zijn. Ook met de bedrijven is er iets loos. Veel ondernemingen hebben de laatste jaren een belangrijk deel van hun eigen aandelen opgekocht. Dat deden zij door obligaties uit te schrijven op de markt en dus ook bij de banken. Obligaties verschillen in die zin van aandelen dat zij de uitschrijver verplichten jaarlijks een vaste rente uit te keren aan de inschrijver, iets als kasbons dus. In tijden van lage inflatie als nu kan dat zijn voordelen hebben en hoe dan ook kan het bedrijf die obligaties aftrekken van zijn belastingen. Dat is de laatste drie jaar op echter op zo’n willekeurige manier gebeurd dat veel bedrijven hun rating drastisch hebben zien dalen. Ratings zijn de beoordeling die door speciale agentschappen wordt gegeven. De beste noemt men AA, dan AB, enz.. tot BB (slechter kan ook nog, dat noemt men dan Junk Bonds). Wie een slechtere rating heeft moet meer rente uitbetalen. Nu hebben de laatste drie zelfs grote bedrijven hun rating drastisch zien dalen. In praktijk moet men dan een hogere rente betalen en zijn de bedrijven natuurlijk kwetsbaarder als er iets misloopt. In de “nieuwe economie” haalt men zelfs andere toeren uit. Daar kopen sommige bedrijven opzettelijk hun aandelen op om zo de winst te kunnen verdelen onder minder aandeelhouders en zo de koersen op te kloppen door betere cijfers; dat doen ze ook om uit de greep van concurrenten te blijven bij de fusiegolf die bezig is. A propos dat is niet alleen een Amerikaanse ziekte. In Europa hebben bv. de operatoren van mobiele telefoons massaal moeten lenen om te kunnen inschrijven op de licenties van de derde generatie GSM’s. Vooral voor de kleinere operatoren is dat een gevaarlijk spel en ook de banken mogen er niet gerust in zijn. De (kleinere) operator KPN heeft dezelfde rating als Columbië (BB) en een nauwelijks lagere rentevoet.