Woensdag 7 augustus deed Alvaro Uribe Verez zijn intrede als nieuwe president van Colombia terwijl het presidentieel paleis bestookt werd met bommen. Hij kwam aan de macht hoofdzakelijk op basis van zijn harde lijn tegenover de linkse guerrillabewegingen FARC en ELN. Minder dan een week nadat hij aan de macht kwam, kondigde Uribe de noodtoestand af om een nieuw offensief in te zetten en een reeks reactionaire wetten door de strot van de bevolking te rammen.

De sociale situatie in Colombia roept scenario’s op zoals we die kennen van de meest zwartgallige science fiction films, alleen gaat het hier wel om reality TV anno 2002. Foto’s van Colombia tonen ons torenhoge wolkenkrabbers met logo’s van al de grote banken, en ook de grote multinationals hebben er allemaal hun corporate office. Rondom die symbolen van macht en glorie leeft het merendeel van de 42 miljoen inwoners echter in de meest bittere armoede. Twee derden à drie vierden van de bevolking leeft onder de armoedegrens en drieëntwintig procent verdient minder dan een euro per dag. De officiële werkloosheid staat op twintig procent. Eén kind op twee heeft honger. De drie procent rijkste landbezitters bezitten zeventig procent van de bewerkbare grond, de arme boeren daarentegen, die goed zijn voor zestig procent van de bevolking, moeten zich tevreden stellen met drie procent van de gronden.

Elke vorm van verzet tegen deze schrijnende onrechtvaardigheid wordt zonder pardon de kop ingedrukt. Colombia breekt alle records op het gebied van moorden, folteringen, ontvoeringen en politieke gevangenen. Boerenleiders, journalisten, mensenrechtenactivisten en vooral syndicalisten staan continu bloot aan intimidatie en doodsbedreigingen. Van de 209 syndicalisten die in het jaar 2000 over heel de wereld werden vermoord, bezaten 153 de Colombiaanse nationaliteit volgens de ICFTU. Daarenboven eiste de veertig jaar lange burgeroorlog tussen enerzijds de linkse guerrilla en anderzijds de regering en de paramilitairen reeds ettelijke tienduizenden mensenlevens.

Ondertussen is de economie van het land al sinds 1996 in recessie, met als dieptepunt een contractie van vier en een half procent in 1999. De recente stabilisering, die de Wereldbank zo toejuicht en toeschrijft aan de neoliberale hervormingen, is slechts van korte duur nu de donderwolken zich blijven opstapelen boven de wereldeconomie. De Bank geeft zelf toe dat de Colombiaanse economie het komende decennium met vier procent per jaar moet groeien, willen ze de armoede reduceren tot het (belabberde) niveau van 1995! Daarenboven bedraagt de buitenlandse schuld bijna veertig miljard dollar, het equivalent van bijna duizend dollar per inwoner. Om die schuld te kunnen afbetalen, moet Colombia drieënvijftig procent van zijn jaarlijkse inkomsten opzijzetten.

De 'natuurlijke' banden van president Uribe

De kersverse president komt zelf uit een familie van grootgrondbezitters. Toen zijn vader in 1983 door guerrillero’s op zijn haciënda werd vermoord, zwoer Uribe dat hij de verzetstrijders zou uitroeien. Sinds geruime tijd kent hij een flamboyante politieke carrière: eerst burgemeester van Medellin, later gouverneur van Antioquia en nu president. En dit ondanks enkele schandalen onder zijn bewind. Zo kwam bijvoorbeeld tijdens zijn gouverneurschap zijn kabinetschef Pedro Moreno in opspraak voor cocaïneproductie omdat de Amerikaanse drugsbestrijdingsdienst DEA vijftigduizend kilo chemicaliën had onderschept die bestemd waren voor het bedrijf van Moreno. Uribe ontkende, alles kwam in de doofpot en Moreno behield zijn functie. Ook verdedigde hij de militaire bevelhebber van Antioquia, generaal Alejo del Rio, die door zijn kolonel Velasquez werd beschuldigd van schendingen tegen de mensenrechten en samenwerking met de rechtse paramilitairen. De beschuldigingen werden gestaafd met foto’s en ander belastend materiaal. Aangezien generaal Del Rio echter de spilfiguur was in Uribe’s project voor gewapende burgermilities tegen al wat links is en die (officieus) verbonden zijn met de paramilitairen, bedekte hij de kwalijke reputatie van de generaal met de mantel der liefde en stuurde kolonel Velasquez de laan uit. Vandaag is generaal Del Rio opnieuw een van de belangrijkste adviseurs van Uribe.

Juist zijn banden met de paramilitairen maken van Uribe de sterke man van de Colombiaanse heersende klasse. Carlos Castaño, de leider van de grootste paramilitaire organisatie, de AUC, dwong de mensen in gebieden die onder zijn controle vallen om voor Uribe te stemmen. Bovendien vertegenwoordigt een derde van het nieuwe parlement de paramilitairen en zij werken uiteraard nauw samen met de regering van Uribe.

Castaño’s leger telt naar schatting twaalfduizend soldaten en controleert ongeveer een derde van het platteland. Ze halen ongeveer drie vierden van hun inkomsten uit de drughandel. Volgens de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch zijn de paramilitairen verantwoordelijk voor meer dan zeventig procent van de vijfendertigduizend doden die er de laatste tien jaar vielen tijdens de oorlog. De bedoeling van de slachtingen onder de boeren is hen te intimideren en zo de guerrilla van hun basis te isoleren. Marjon van Royen gaf in De Standaard de volgende beschrijving van het optreden van de paramilitairen:

“Kranten meldden het ene bloedbad na het andere. Gewone boeren werden door de koppensnellers van Castaño uit hun huizen gesleurd en vermoord. Meer dan tweehonderdduizend mensen werden door Castaño van hun land verdreven. Het was de eerste keer [1997] dat de paramilitairen zich in Colombia op een dergelijke schaal manifesteerden. Ik bezocht de vluchtelingenkampen. En trof hongerige en doodsbange mensen in oude sporthallen. "Opeens kwamen er vanaf de heuvel ongeveer zestig paramilitairen naar beneden", vertelde een oude boer. "Ze zeiden: 'Wij zijn de verdedigers van de boeren'. We moesten graven maken. En toen die klaar waren begon de schietpartij. Ze schoten vooral de mannen dood." "Eén jongen zat nog bij de rivier kokosnoten te sorteren", vertelde een ander.Met een bijl hakten de para's zijn hoofd eraf. Daarna sneden ze zijn armen, zijn benen en testikels af. Ze stopten zijn geslacht in zijn mond, en gooiden zijn romp in de rivier. Ik heb veel hoofden gezien. (…)"

'Carlos [Castaño] was zestien toen zijn vader door de Farc werd ontvoerd. De guerrilla eiste losgeld, maar de familie betaalde niet. Even later werd het lijk van zijn vader thuisbezorgd. "Ik pakte mijn wapen en wilde wraak", vertelde Castaño. Maar hij liep niet meteen achter de guerrilla aan. Samen met zijn oudere broer Fidel stapte hij naar drugsbaas Pablo Escobar. Ze werden lid van zijn extreem gewelddadige moordcommando ,Muerte a los Secuestradores' (MAS) van het narco-kartel. Daarin deden ze een paar jaar 'ervaring' op.

Pas na de dood van Escobar in 1993 richtte Castaño de paramilitairen op. De ,Boeren Zelfverdediging van Córdoba en Urabá' (ACCU) heette zijn organisatie. Zo werden de paramilitairen geboren. Ze kwamen voort uit de cultuur van Pablo Escobar. En ze werden opgericht ter bescherming van de belangen van de grootgrondbezitters in Antioquia. Het is een klein wereldje waarin iedereen elkaar kent. Uribe reed op de raspaarden van zijn vader in dezelfde paardenshows als de zonen van grootgrondbezitter Fabio Ochoa. De drie Ochoa-zonen waren de machtige partners van Escobar in het Medellín-kartel. Ook de banden met de paramilitairen waren ‘natuurlijk’. (DS van 5 augustus 2002)

Mandaat van de heersende klassen

Toen Uribe begin augustus het presidentieel paleis betrok, moesten alle kranten er nog eens aan herinneren dat hij in de lente van 2002 met een absolute meerderheid was verkozen en dat de bevolking dus democratisch had ingestemd met zijn neoliberaal en militaristisch programma. De rechtse kandidaat werd inderdaad met drieënvijftig procent van de stemmen verkozen. Wat de media er echter voor het gemak niet bij vermelden, is de hoge graad van abstentie: eveneens drieënvijftig procent van de stemgerechtigden vond het in de gegeven omstandigheden zinloos om een stem uit te brengen en bleven thuis. Wanneer we dus een omrekening maken dan zien we dat Uribe slechts door een kwart van de bevolking verkozen is. In sommige gebieden was de abstentie zelfs nog veel groter: in Arauca en Caqueta vijfenzeventi procent, in Putumayo zeventig procent, in Guaviare moesten ze de verkiezingen annuleren in de helft van de gemeenten wegens tachtig procent absenteïsme, in de vroegere gedemilitariseerde zone was er zelfs vijfennegentig procent absenteïsme. Ook in veel steden waren de thuisblijvers talrijk, onder andere in de vierde grootste stad, Barranquilla: vijfenzestig procent. Daarbij moet dan nog het groot aantal stemmen gerekend worden dat werd uitgebracht onder intimidatie van de paramilitairen en de fraude. Tijdens de parlementsverkiezingen van maart bijvoorbeeld tekenden tweeënveertig procent van de kiesplaatsen onregelmatigheden op zoals het niet overeenkomen van namen van kiezers met hun stemidentiteit. Als we al deze factoren in rekening brengen, kunnen we niet anders dan concluderen dat Uribe 'democratisch' verkozen is door een betrekkelijk laag percentage van de kiezers, zeker een pak minder dan een kwart. Hij is met andere woorden allerminst de 'man van het volk', maar wel die van de heersende klasse en haar aanhang in een deel van de moegetergde middenklasse en het lompenproletariaat.

Volgens 'El Tiempo', een dagblad uit Bogota, plant de nieuwe regering een bezuinigingsprogramma ten belope van zeven procent van het BBP. Op vlak van economisch beleid laat Uribe er inderdaad geen onduidelijkheid over bestaan: hij wil een neoliberaal programma doorvoeren dat arbeiders en kleine boeren aanvalt terwijl het grootgrondbezit intact wordt gelaten. Hij was zelf vroeger al de auteur van wetten die rechtstreeks gericht waren tegen de arbeiders. Vandaag zet de regering van Uribe de neoliberale agenda voort: 'structurele aanpassing', besnoeiing in sociale uitgaven, privatisering, massaal ontslag van ambtenaren en ontmanteling van de arbeidswetten. Anderzijds blijven ze hevige tegenstander van liberale landhervorming of het opgeven van subsidies aan de grootgrondbezitters en exporteurs van landbouwproducten zoals bananen, palmolie en koffie. Het programma van de nieuwe regering weerspiegelt onmiskenbaar de belangen van de verschillende heersende klassen en het imperialisme en tracht via een evenwichtsoefening de eenheid binnen de heersende klassen te bewaren. Waar die heersende klassen echter vooral hun eenheid uit halen, is het gezamenlijk verdrukken en terugslaan van de arbeiders en kleine boeren.

Uribe is zich terdege bewust van het mandaat dat hij van bourgeoisie en grootgrondbezitters heeft gekregen. Daarom kondigde hij onmiddellijk na zijn indiensttreding een staat van beleg af om drastische politieke ingrepen door te drukken. De president kan nu per decreet nieuwe wetten invoeren. Deze wetten geven aan de 'veiligheidsdiensten (leger en politie) nieuwe machten om de oppositie weg te vegen. De persvrijheid wordt aan banden gelegd, basisrechten en –vrijheden zoals het recht op organisatie en beweging worden serieus gelimiteerd en elementen van terreur worden gelegaliseerd. Zo mogen leger en politie bijvoorbeeld huizen doorzoeken zonder huiszoekingsbevel en mensen 'administratief aanhouden' en voor onbepaalde tijd vasthouden zonder bewijsmateriaal, enkel en alleen op verdenking van 'criminele of terroristische activiteiten'. De staat kan nu nog makkelijker meetings en betogingen verbieden die 'gericht zijn tegen het overheidsbeleid'. Het apparaat mag mensen een waarschuwing geven om binnen de twee dagen hun huis en/of land te verlaten in het belang van de 'nationale veiligheid'. Ook mobiele telefoons mogen naar goeddunken afgeluisterd en in beslag genomen worden omdat die de oppositie toelaten met elkaar te communiceren en elkaar te verwittigen van overheidsacties. Met die maatregelen poogt de nieuwe regering een sfeer van terreur te creëren om de bevolking en de oppositie te intimideren.

Ondertussen krijgen de paramilitairen een legaal statuut in het nieuwe 'netwerk van burgers' waaraan Uribe werkt. De bedoeling is één miljoen 'civiele informanten' te trainen en uit te rusten met radio's en andere apparatuur om de rebellen te bespioneren. Officieel is deze burgerorganisatie eveneens gericht tegen de paramilitairen. Het is echter geen toeval dat tegelijkertijd Castaño zijn paramilitaire AUC opheft onder het voorwendsel dat de organisatie besmet is door drughandel. Aangezien de AUC altijd al voor een aanzienlijk deel heeft gefunctioneerd via druggeld, kunnen we niet anders dan concluderen dat Castaño zijn imago wil oppoetsen om daarna op een legale manier met Uribe in zee te gaan. Nu zijn 'old-time companion' president is, ziet hij immers zijn tijd gekomen om de werkelijke status die hij sinds lang heeft veroverd in de Colombiaanse maatschappij ook om te zetten in een wettelijk erkende positie. Bovendien kunnen ze zo de kleinere rechtse paramilitaire groepen die niet onder Castaño's commando willen opereren, isoleren en op die manier de macht over de paramilitaire troepen centraliseren, wat een meer efficiënte inzet ervan bevordert. Nu reeds viseren de staat en de leiding van de paramilitairen enkele tweederangsfiguren in de AUC en leiders van andere groepen om te veinzen dat ook met de rechtse milities kom af wordt gemaakt.

Tendens naar bonapartisme

Uribe wil echter niet alleen de paramilitairen onder controle krijgen, hij wil evengoed zijn greep op de wetgevende macht versterken. Kamer en senaat moeten volgens hem fusioneren en het aantal afgevaardigden teruggebracht van 102 senatoren plus 166 kamerafgevaardigden tot 160 parlementsleden, dus een vermindering met 108 afgevaardigden. Aangezien de aanhangers van Uribe toch al de belangrijkste posities en zetels bekleden in het parlement en deze dus zullen blijven behouden, zal hij via deze hervorming zijn controle gevoelig verstevigen. Om zijn populariteit bij de bevolking op te krikken, stelt hij deze centralisatie voor als een politieke hervorming die noodzakelijk is om de kosten van de regering te drukken, op een populistische manier verwijzend naar de hoge salarissen en pensioenen van de parlementairen. De mogelijkheid bestaat dat de president voor deze politieke herstructurering rechtstreeks een beroep zal doen op de massa's via een referendum, want de parlementairen zullen er moeilijk toe gebracht kunnen worden om hun eigen jobs en posities op het spel te zetten. Zijn populistische oproepen zullen dan nog heviger worden zodat hij kan steunen op de massa's om zijn tegenstanders uit te schakelen. Dat hij daarbij voorstelt om ook de rebellengroepen zich politiek te laten vertegenwoordigen in het parlement, dient eveneens ten dele om het autoritarisme van zijn plan te maskeren. Bovendien kunnen de paramilitairen zich zo verzekeren van een blijvende parlementaire vertegenwoordiging. Voorts is dit een zet tegenover de guerrillero’s om hun leiding uit de wouden te lokken en vast te zetten in parlementszetels en aldus de beweging politiek te onthoofden. Ofwel, als dat onmogelijk blijkt, hen makkelijker fysiek te elimineren zoals de Union Patriotica in de jaren ‘80. En als ze toch weigeren op het aanbod in te gaan, kan de regering dit gebruiken om de bevolking tegen hen op te jutten wegens een gebrek aan coöperatie en zo een voortzetting van de burgeroorlog rechtvaardigen.

We zien hier duidelijk een proces naar bonapartisme aan de gang. Aangezien de heersende klassen geen uitweg meer zien in de gelimiteerde middelen van de burgerlijke democratie om de guerrilla te stoppen, hevelen ze een steeds groter deel van hun politieke macht over aan de uitvoerende macht van het staatsapparaat met aan de leiding een persoon (in casu Uribe) die zij als het meest geschikt beschouwen om hun economische belangen te verdedigen. Zulk proces kan eindigen in en open dictatuur, maar zover zijn we momenteel nog niet. Maar zoals elke bonapartist gebruikt Uribe zijn mandaat om de macht in zijn handen te centraliseren, desnoods tegen de politieke macht van de heersende klassen in. Zo wil hij de constitutie veranderen om zijn bevoegdheden nog uit te breiden met het recht tot uitroepen van de noodtoestand voor onbepaalde duur (in de huidige Colombiaanse wetgeving kan de president dit slechts voor negentig dagen en maximaal driemaal in zijn ambtstermijn). Volgens de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken en Justitie, Fernando Londono Hoyos, zou deze wetswijziging aan Uribe de macht geven om alle rechten en vrijheden aan banden te leggen.

De heersende klassen zullen danig geschrokken zijn van een van de eerste wetten die Uribe uitvaardigde tijdens de staat van beleg: een eenmalige inkomensbelasting van 1,2 procent op de 420.000 rijkste Colombianen. En hij liet ook al verstaan dat multinationals zich mogen verwachten aan verplichte aankoop van 'oorlogsobligaties'. De bedoeling is daarmee het leger met dertig- à veertigduizend soldaten uit te breiden als een eerste stap om de veiligheidsdiensten (leger + politie) van de huidige tweehonderdvertigduizend manschappen te brengen naar vierhonderdduizend in 2006. Een deel van die nieuwe troepen zal georganiseerd worden in speciale antiterroristische cellen, een ander deel dient om vitale punten zoals electriciteitscentrales, oliepijpleidingen en belangrijke wegen te bewaken. Ook staan er nieuwe aankopen op de agenda van lichte infanteriewapens (o.a. M16's, M60's, snipers, 120 mm mortierbatterijen), helikopters en hoogtechnologische verkenningsvliegtuigen voor het detecteren van guerrillero’s en instrueren van speciale gevechtseenheden. Om deze plannen te bekostigen heeft de overheid meer cash nodig en Uribe heeft besloten die te halen bij de bourgeoisie en de grootgrondbezitters.

Met deze en andere maatregelen wekt Uribe de schijn boven de klassen te staan in dienst van het 'nationaal belang'. Iedereen moet daar zogenaamd zijn steentje aan bijdragen: arbeiders en boeren door neoliberale maatregelen te slikken, de heersende klassen via speciale belastingen. Wanneer we dit 'nationaal belang' echter ontleden, merken we dat het gelijk staat met de verdediging van de economische belangen van de heersende klassen op lange termijn tegen de belangen van arbeiders en boeren in het algemeen en de linkse guerrilla in het bijzonder. Het is niet zeker of de heersende klassen de bonapartistische maatregelen van Uribe zullen blijven pikken, maar de groeiende macht van de guerrilla heeft bij hen toch een gevoel van urgentie gecreëerd waardoor ze daartoe inderdaad kunnen bereid zijn. Zowel zij als de imperialisten zullen er echter wel op drukken om zo lang mogelijk een schijn van democratie op te houden. Een nieuwe bloedige dictatuur zou immers werken als een rode lap op een stier nu de Latijns-Amerikaanse massa's terug in beweging zijn.

Plan Colombia

Sinds het jaar 2000 heeft de Amerikaanse overheid al meer dan twee miljard dollar militaire hulp geschonken aan Colombia via het zogenaamde Plan Colombia. Er zijn ongeveer tweeduizend Amerikaanse soldaten en militaire adviseurs aanwezig. Dat toont de hoge prioriteit van Colombia op de Amerikaanse agenda. Washington haalt al geruime tijd de drugsproductie en handel aan als reden voor die buitengewone steun. Dat is uiteraard nonsens. Als de Amerikaanse overheid echt begaan zou zijn met het drugsprobleem dan zouden ze wel andere maatregelen nemen. Ze zouden de banken kunnen aanpakken die het drugsgeld witwassen, maar dat zou natuurlijk een inbreuk zijn op het bankgeheim, een regel die bestaat om grote kapitalen af te schermen van de controle van de gewone mens, zodat die kapitalen nog kunnen toenemen zonder dat arbeiders en werklozen weten welke enorme fortuinen voor hen verborgen blijven. En ze zouden kunnen investeren in degelijke jobs zodat werklozen, arme arbeiders en hun kinderen niet ten prooi vallen aan de drugsmaffia en gaan dealen om toch maar een inkomen te hebben.

James Petras en Henry Veltmeyer stellen het als volgt: “Elke objectieve analyse van drugshandel zou tot de conclusie komen dat het hier in essentie om een probleem van de ‘markt‘ oftewel de ‘vraag’ gaat. Het is fundamenteel een intern probleem van de VS en hun overheid, maatschappij, economie en cultureel systeem. Zolang die vraag [naar drugs] bestaat, zal er een aanbod zijn. Het probleem heeft diepe wortels in de Amerikaanse samenleving, een gefragmenteerde sociale omgeving in dewelke escapisme via drugs een levensstijl wordt. Het gebrek aan zinvolle werkgelegenheid, aan sociale solidariteit en aan politieke mechanismen om persoonlijke malaise te koppelen aan publieke uitdrukking hebben ertoe geleid dat Amerikaanse burgers drugs opzoeken en gebruiken.” (Globalization Unmasked, 2001, Zed Books, p.140)

In de plaats van het probleem te leggen bij de sociale crisis door het eigen kapitalistisch systeem veroorzaakt, leidt Washington (uiteraard) de aandacht af naar een externe vijand. Ze doen alsof het probleem ligt bij het aanbod van drugs die vanuit Colombia komen. Dat geeft hen dan meteen het voorwendsel om een ander probleem aan te pakken: de anti-imperialistische guerrilla de kop indrukken en zo de opkomst van een revolutionair regime voorkomen. De oorlog tegen drugs werd trouwens voordien al gebruikt als alibi voor directe militaire interventies, zoals in Peru in de strijd tegen het Lichtend Pad en in Panama.

De VS doen er alles aan om hun belangen veilig te stellen. Ze schrikken niet terug van de meest moorddadige tactieken, zoals het besproeien van velden met zeer giftige herbicides. Gevolg: vernietiging van coca maar ook bananen, yuca, koffie enzovoort, verdwijning van biodiversiteit, verwoestijning, huidziekten, kanker en genetische afwijkingen bij baby’s. Voor het Amerikaans imperialisme heeft deze ramp evenwel heel positieve gevolgen. Door het verdwijnen van een binnenlands aanbod is de Colombiaanse bevolking toegewezen op de invoer van landbouwproducten, onder meer vanuit de VS. Het Plan Colombia wil ook de cocaplantages vervangen door exportgerichte monoculturen zoals rubber, koffie en Afrikaanse palm. Zulke exportplantages zijn echter altijd in handen van locale grootgrondbezitters en agro-multinationals.

Bovendien bevinden zich in de geviseerde gebieden ‘toevallig’ ook belangrijke oliebelangen. Amerikaanse bedrijven zijn al geruime tijd over heel Colombia bezig met prospectie. En wie blijkt er nu aanzienlijke aandelen te hebben in die oliebedrijven? Mister President himself! Waarschijnlijk zal het u nu nog weinig verwonderen dat de administratie van Bush een voorstel indiende bij het Amerikaans parlement voor een volgende schijf van actennegentig miljoen dollar die dient om een Colombiaanse gevechtseenheid te trainen enkel en alleen om een oliepijplijn van het Amerikaanse bedrijf Occidental Petroleum te verdedigen. Het parlement stemde toe. Dit is een testcase. Als de evaluatie positief is, dan zullen meer zulke projecten plaatsvinden. Ondertussen kunnen de bedrijven zich in elk geval nog beschermen door paramilitairen in te huren. Die zijn namelijk – heel toevallig weer – sterk aanwezig in gebieden waar grote westerse multinationals actief zijn. Vorig jaar zijn bijvoorbeeld het mijnbedrijf Drummond en Coca Cola beide gerechtelijk aangeklaagd voor het gebruik van paramilitairen tegen syndicalisten.

Elk voorwendsel om die imperialistische belangen te maskeren, is goed. Na elf september voegde de Amerikaanse regering er nog één aan toe.U kan het al raden: terrorisme. In april keurde het parlement een nieuw wetsontwerp goed dat stelt dat militaire steun niet langer beperkt is tot de ‘oorlog tegen drugs’ maar nu ook uitgebreid wordt naar de ‘oorlog tegen terreur’ en tegen 'elke andere bedreiging voor de veiligheid van Colombia'. De maskers vallen af. Ondanks de verwoede pogingen van het imperialisme om de guerrilla neer te slaan, lijken ze echter niet in hun opzet te slagen. De Amerikaanse ambassadeur moest onlangs toegegeven dat het bijna onmogelijk is om de guerrilla te verslaan. Meer dan twee miljard dollar blijken dus niet genoeg om de revolutionaire bewegingen te stoppen.

De schrik voor een nieuw Vietnam en de implicaties daarvan zit heel diep bij de bourgeoisie. Stel u voor welke invloed een overwinning op het imperialisme zou hebben in het huidige klimaat van opstand. Het imperialisme heeft immers af te rekenen met veel brandhaarden over heel het Zuid-Amerikaanse continent. Daarom willen ze koste wat het kost de situatie in Colombia stabiliseren, d.w.z. de guerrilla de nek omdraaien. Als die militaire operatie slaagt, dan zou het imperialisme ineens ook beschikken over een uitvalsbasis naar het Venezuela van Chavez, de linkse populist die de VS al veel kopzorgen heeft bezorgd. Voordien heeft Amerikaans senator Coverdell er al op gewezen dat het noodzakelijk is om militair tussen te komen in Colombia om Venezuela te bedwingen. Tijdens de coup tegen Chavez blonken zowel Bush als toenmalig Colombiaans president Pastrana uit in het verdedigen van die coup. In de dagen voor de coup had de Colombiaanse staat veelvoudig de regering van Chavez in een slecht daglicht gesteld door te verwijzen naar de aanwezigheid van de Farc op Venezolaans grondgebied.

Dat guerrilla én paramilitairen regelmatig grenzen oversteken in die regio is niet echt verwonderlijk omdat grenzen in het regenwoud nu eenmaal tamelijk belachelijk zijn en heel moeilijk kunnen gecontroleerd worden. Ook de grenzen van andere buren worden regelmatig overschreden, maar de rechtse Colombiaanse regering en de imperialisten hebben er in de gegeven omstandigheden geen baat bij om de regimes van die buurlanden in een slecht daglicht te stellen. Als er evenwel in de komende periode eveneens linkse, anti-imperialistische regeringen aan de macht komen in Brazilië, Peru en/of Ecuador, dan zal Colombia niet aarzelen om hen te discrediteren op basis van vermeende banden met de guerrilla. In elk geval moet Chavez, al lang van voor de coup tegen zijn regering, zich concentreren op de eigen binnenlandse zaken, het gerommel in het Venezolaanse leger en de voortdurende dreiging van een rechtse coup. Hij heeft tijd noch middelen om de Colombiaanse guerrilla te steunen, hoewel we er niet aan moeten twijfelen dat hij in hen een mogelijke toekomstige bondgenoot ziet, indien ze aan de macht komen.

Leidt guerrilla tot een gezond regime?

De guerrilleros hebben momenteel ongeveer een derde van het platteland in handen. Sinds jaren gaan ze stelselmatig vooruit. Af en toe lijden ze eens een nederlaag maar de algemene trend is voorwaarts. Dat hebben ze enerzijds te danken aan het tactisch militair talent van enkele van hun leiders en anderzijds aan hun traditionele sociale basis onder de boeren. Veel boeren leven in schrijnende armoede en lijden onder het geweld van de grootgrondbezitters, de paramilitairen en het staatsapparaat. Met hun oproepen voor landverdeling en hun linkse retoriek heeft de guerrilla zich in de afgelopen decennia kunnen presenteren als een revolutionaire alternatief. Landhervorming is het ‘wondermiddel’ waardoor twee guerrillabewegingen met samen nog geen vijfentwintigduizend strijders stap voor stap winnen van een leger met meer dan hondervijftigduizend soldaten.

Dat de guerrilla een revolutionaire beweging is, wil echter nog niet zeggen dat we haar blindelings moeten volgen. Laat ons duidelijk zijn: marxisten steunen de linkse guerrilla in haar strijd tegen het rechtse regime en het imperialisme. Als zij aan de macht zouden komen, dan zouden wij dat regime verdedigen, maar niet onvoorwaardelijk. Wij denken dat de Farc en de ELN zich op verschillende vlakken fundamenteel vergissen en dat hun strategie zeker niet tot een gezonde arbeidersdemocratie kan leiden. Daarom mogen oprechte revolutionairen ook niet aarzelen om hen te bekritiseren.

Van in het begin hebben wij gewezen op de gevaren van een pure militaire strategie en terrorisme. Het nieuwe offensief vanaf januari dit jaar heeft er bijvoorbeeld enorm toe bijgedragen om het zeer rechtse regime van Uribe aan de macht te brengen. Het gebruik van terreur werkt immers contraproductief aangezien een deel van je potentiële bondgenoten in de strijd juist naar het tegenkamp worden gedreven (bv. middenklassers wiens ouders zijn afgemaakt of arbeiders wiens kinderen omkwamen in bombardementen van de guerrilla). Een groot deel van de arbeiders twijfelt en geraakt vermoeid en gedesillusioneerd door decennia van burgeroorlog. Bovendien gebruiken de staat en de paramilitairen te pas en te onpas de terreur van de guerrilla als argument om de syndicale en politieke leiding van de arbeidersklasse te liquideren.

Eigenlijk is de guerrilla een maoïstisch boerenleger. Tal van landen hebben bewezen dat zulke strategie van in het begin leidt tot een gruwelijk gedeformeerde arbeidersstaat. China is daar maar één voorbeeld van. Het platteland is onder het kapitalisme sowieso al cultureel achtergesteld ten opzichte van de steden: analfabetisme, mysticisme en allerlei vooroordelen heersen er meestal heel sterk. Wanneer een boerenleger dus de macht grijpt, dan zal die mentaliteit direct een conservatieve stempel drukken op het revolutionair bewind. Het gaat bovendien niet gewoon om boeren, maar wat erger is om een LEGER van boeren, inclusief militaire hiërarchie. Een totalitaire staat zit reeds ingebakken in deze strategie.

Marxisten argumenteren daarentegen dat de arbeidersklasse in de steden leiding moet geven aan het revolutionair proces en de arme boeren, middenklassers en studenten achter zich dient te krijgen. Klassieke arbeidersrevoluties grijpen plaats door de organisatie van arbeiders in democratische raden die zich als revolutionaire macht opstellen tegenover de burgerlijke staat en die via de eis tot landhervorming en het organiseren van de boeren in democratische raden ook de steun verwerven van die boeren. Guerrilla hoeft daarbij niet uitgesloten te worden, boerenmilities kunnen de stormram zijn die grootgrondbezit en kapitalisme in delen van het land omverwerpt. Toch dient het centrum van de macht te liggen bij de democratische raden.

Vandaag echter is de guerrilla nog steeds het centrum van de alternatieve macht. Wanneer de burgerlijke staat valt dan zullen zij in de gegeven omstandigheden het machtsvacuüm invullen, in afwezigheid van revolutionaire arbeidersorganisaties. Indien dit zou gebeuren en de guerrilla gaat over tot nationalisering van de sleutelsectoren van de economie en andere proletarische maatregels, dan zou Colombia getransformeerd worden tot een arbeidersstaat, maar dan wel een gruwelijk gedeformeerde met alle wanpraktijken van dien.

Wij interviewden Jeroen, een linkse activist die onlangs terugkwam uit Colombia. Zijn analyse van de Farc was niet mals, hij wees erop hoe zij zich steeds verder militariseren terwijl het politiek programma naar de achtergrond verdwijnt. En ze schuwen daarbij niet de meest criminele en contraproductieve tactieken. Wanneer de Farc een dorp binnenvalt dan gaan zij eerst over tot het instellen van een belasting en afpersing. Andere hervormingen komen steeds meer op het achterplan. Ze laten het na om de boeren een degelijke politieke vorming te geven, hen te scholen en hen te organiseren in democratische structuren. Regelmatig dringen de guerrillero’s grote haciënda’s binnen. Als de landeigenaar en zijn familie er niet blijken te zijn – die beschikken immers over meerdere verblijven – dan schieten ze wel andere mensen neer, namelijk zij die werken op de haciënda: poetsers, meiden, knechten enzovoort. Met andere woorden mensen van de onderdrukte klassen, die ze worden verondersteld te verdedigen. Vaak ontvoeren ze iemand uit de lagere middenklasse om losgeld te vragen. Wanneer de familie niet kan of wil betalen, dan binden ze bommen rond zijn nek en blazen hem op in het dorp of de stad. Zuiver terroristische tactieken die zowel de kleine middenklasse als de arbeiders tegen hen in het harnas jaagt.

In een recent interview maakte Noam Chomsky een gelijkaardige analyse: “Het is duidelijk uit persoonlijke getuigenissen dat zij – en vooral de Farc – gevreesd worden door boeren, Afro-Colombianen en inheemse volkeren, en dat de Farc zijn vroeger sociaal programma heeft verloren naarmate het conflict meer werd gemilitariseerd. (…) Wat betreft de guerrilleros, de machtscentra kunnen hen misschien niet verslaan op een conventioneel militaire wijze, maar ze zijn toch al geslaagd in één belangrijk doel: de guerrilleros dwingen om een militaire kracht te worden zonder betekenisvolle sociale programma’s, dus gewoon een andere bron van terreur voor de bevolking.” (interview door J.Podur op ZNet)

Bovendien valt het te betwijfelen of de Farc echt wel aan de macht wil komen in Colombia. Volgens Jeroen weigeren ze dikwijls strategische punten in te nemen en concentreren ze zich liever op dorpen waar ze belastingen kunnen heffen. Eigenlijk zijn ze vooral geïnteresseerd in een machtsvacuüm, een deel van het territorium van Colombia om zich te vestigen. Er zijn zelfs indicaties (o.a. uit de onderhandelingen met de regering) dat wanneer zij toch aan de macht zouden komen, zij niet zouden overgaan tot nationaliseringen. Het zou dan een soort hybride systeem zijn met een revolutionair regime zonder afschaffing van het privé-bezit van de productiemiddelen, zoals Nicaragua onder de Sandinisten. Anderzijds is het perfect mogelijk dat bij een machtsovername de guerrilla onder druk van bevolking wel overgaat tot het nationaliseren van de economie en opstellen van een economisch plan. Castro had in Cuba ook eerst een burgerlijk-democratisch regime voor ogen maar stelde onder druk van de omstandigheden toch een (gedeformeerde) arbeidersstaat in. Zeker bij het uitblijven van de revolutie in het westen en in de meer geïndustrialiseerde staten van Zuid-Amerika (Brazilië, Argentinië) behoren dergelijke regimes allemaal tot de mogelijkheden. Een klassieke proletarische revolutie in bijvoorbeeld Argentinië zou daarentegen een enorme impact hebben op de Colombiaanse arbeidersklasse en het aanzien van heel de samenleving veranderen.

Arbeidersklasse in beweging

In de afgelopen jaren heeft Colombia al verscheidene grote stakingen ervaren, die sterk gericht waren tegen neoliberale hervormingen. Vooral de arbeiders in de publieke sector (olie, telecommunicatie, sommige diensten) zijn sterk georganiseerd en hun leiding heeft al verschillende keren met een stakingsoproep honderdduizenden arbeiders laten staken. Tijdens de laatste parlementsverkiezingen, begin 2002, was het aantal stemmen voor links het hoogst sinds het debacle van de Union Patriotica eind jaren ’80 begin jaren ’90. Enkele belangrijke leiders zijn verkozen. En hoewel de linkse presidentskandidaat Lucho Garzon slechts zes procent van de stemmen wegkaapte en eindigde op een verre derde plaats, is dit een belangrijke vooruitgang tegenover de politieke malaise voor links gedurende de jaren ’90.

Garzon was de kandidaat van de sociaal-democratische FSP, een partij opgericht door de vakbonden en met delen van de vroegere Communistische Partij. Hij leidde zeven jaar de grootste vakbondsfederatie. Hoewel vroeger ‘communist’ (stalinist), zegt Garzon vandaag dat hij “nog steeds een marxist is, maar volgens de lijn van de Marx Brothers. En ik ben leninist maar enkel in zoverre dat ik van John Lennon hou.” Welke revolutionaire aspiraties hij vroeger dus ook mocht hebben, vandaag gaat het om een reformist. Niettemin is de FSP dé arbeiderspartij van Colombia. Het zijn vooral de georganiseerde arbeiders die campagne voeren voor de FSP en zijn kandidaten. Met de voortzetting van de crisis, de aanval van Uribe en het explosieve sociale klimaat in heel Latijns-Amerika zal de partij onder druk van haar basis verder moeten radicaliseren, wat de deuren opent voor de revolutionaire strategie van het marxisme.

Nu Garzon (zoals verwacht) de verkiezingen niet heeft gewonnen, zal de strijd zich weer verplaatsen naar de werkvloer. Uribe heeft enkele vernietigende maatregelen in petto, waartegen de arbeidersklasse zich met hand en tand zal verzetten. Er zijn enorme mogelijkheden om die protesten te organiseren volgens revolutionaire methodes, wat een geweldige impact zou hebben op de vakbonden en de partij. De algemene revolte in Latijns-Amerika en de processen in Argentinië en Venezuela kunnen de arbeiders daarbij alleen maar enthousiasmeren. Ondanks de vrees voor de staat en de paramilitairen leeft er in Colombia onder arbeiders en boeren hoop voor een rechtvaardige maatschappij en een diepe ontevredenheid met het huidig bestel en de nieuwe regering. Een marxistische oriëntatie van de arbeiders- en de guerrillaleiding zou de socialistische revolutie aan de orde van de dag stellen.