Inhoudsopgave

2. De revolutie breekt door

Het oude regime voelde de grond onder zich wegzinken. De aanzwellende revolutionaire beroering aan het front, gecombineerd met de stakingsgolven in de steden brachten de heersende klassen in paniek. Die stemming werd goed uitgedrukt door de woorden van staatssecretaris Hintze: “Om een omwenteling van beneden te vermijden is het nodig een revolutie van boven uit te voeren.” In allerijl werd een “parlementaire” regering gevormd met de neef van de keizer, prins Max von Baden aan het hoofd. Om de massa’s te paaien werd ook de sociaaldemocraat Philip Scheidemann in de nieuwe regering opgenomen. In oktober werd een politieke amnestie aangekondigd. Die resulteerde in de vrijlating van Karl Liebknecht, die werd begroet door 20.000 arbeiders in Berlijn. Maar de amnestie gold niet voor Rosa Luxemburg, die in “preventieve hechtenis” bleef.

De hervormingen kwamen te laat. Het oorlogsfront begon het te begeven. In 1918 waren er meer dan 4.000 deserteurs. Ludendorff en Hindenburg, twee generaals van de generale staf schreven een brief aan de nieuwe regering waarin ze pleitten voor een wapenstilstand met de geallieerden. Dat werd geweigerd. Op 28 oktober 1918 plande de Duitse generale staf een ultiem waagstuk: een beslissende aanval op de Noordzee om “de eer van de Duitse vloot te redden.” Daarbij brachten ze het leven van 80.000 mannen in gevaar en dat werd de druppel die de emmer deed overlopen.

Jan Valtin, een lid van de jeugdafdeling van de Spartakisten vertelt wat er gebeurde in zijn autobiografie “out of the night”:

Tegen het einde van oktober 1918 schreef mijn vader dat de vloot het bevel gekregen had om een beslissende aanval tegen Engeland uit te voeren. Daar werd geen geheim van gemaakt. De officieren hielden heel de nacht feest, schreef hij in de directe stijl hem eigen. Zij spraken over de dodentocht van de vloot. Het gerucht deed de ronde dat men wilde dat de vloot in de strijd ten onder ging om de eer te redden van de generatie die ze gebouwd heeft. Hun eer is niet de onze, schreef mijn vader.

Twee dagen later was de vloot onderweg. De bevolking in Bremen werd nog norser dan anders.

Dan kwam er opwindend nieuws. Muiterij in de vloot van de keizer! Jongeren uit de burgerij die voordien trots de mutsen van de zeemacht droegen lieten die hoofddeksels nu thuis. Ik zag vrouwen die lachten en weenden omdat zij echtgenoten hadden die in de vloot waren. Uit de deuren en vensters van de etenswinkels klonken angstige stemmen: “Zal de vloot uitvaren?... Nee ze mag niet uitvaren! Dat is moord! Stop de oorlog!” Jongeren gingen de straat op en riepen hoera!

De muiters in Kiel namen het schip Thüringen in, wierpen het anker uit en ontwapenden de officieren. Het slagschip Helgoland volgde hun voorbeeld. Beetje bij beetje begon de vloot naar de haven terug te keren. Als gevolg van de muiterij werden 580 manschappen van beide schepen gearresteerd. Valtin vertelt verder:

Die nacht zag ik de muitende matrozen Bremen binnenrijden met een karavaan in beslag genomen trucks. Op de trucks waren rode vlaggen en machinegeweren aangebracht. Duizenden mensen kwamen op straat. Dikwijls stopten de trucks om liederen te zingen en brullend doorgang te vragen.

Ik begaf me naar de Brill, een plein in het centrum van de stad. Vanaf dan moest ik moest ik mijn fiets door de drommen proberen te wurmen. Van alle kanten kwam een mensenzee toegestroomd. Heel de bevolking kwam op straat. Een meute wringende en duwende lichamen en verkrampte gezichten baande zich een weg naar het stadscentrum. Veel arbeiders droegen wapens: geweren, bajonetten, hamers. Toen net als nu vond ik dat de aanblik van gewapende arbeiders een opstoot van vertrouwen en vreugde brengt voor degenen die sympathiseren met de beweging. Hees zingend kwam een spartelend koor naderbij. Het waren demonstrerende gevangenen die door de matrozen bevrijd waren uit de Oslebhausen gevangenis. De meesten van hen droegen grijze soldatenkledij over hun gevangenisplunje. Maar de echte symbolische figuren van de revolutie – want het was meer dan een revolte- waren de muitende zeelui: hun hoofddeksels hadden ze omgekeerd, hun karabijnen droegen ze over de schouders, de kentekens hadden ze afgescheurd.

Aan de voet van het standbeeld van Roeland dook een bange oude vrouw ineen. “Lieve God” jammerde ze, “wat is dit allemaal? Wat gebeurt er met de wereld?” Een struise jonge arbeider die ik gevolgd had vanaf de Brill en die van tijd tot tijd triomfkreten slaakte nam de oude vrouw bij de schouders. Luid lachend antwoordde hij: “Revolutie!” “Revolutie, mevrouw.”

De revolutie begon op 3 november met de muiterij van de matrozen in Kiel. 40.000 matrozen en dokwerkers kwamen op straat en er werd een raad van arbeiders en soldaten gevormd die het bestuur van de stad overnam. Op 4 november breidde de revolutie zich uit: op alle schepen van de vloot wapperde nu de rode vlag. Op 6 november waren er matrozen, soldaten en arbeidersraden aan de macht in Hamburg, Bremen en Lübeck. Op 7en8 november volgden Dresden, Leipzig, Chemnitz, Maagdenburg, Brunswick, Frankfurt, Keulen, Stuttgart, Neurenberg en München. Het was pas op 9 november dat de arbeiders- en soldatenraad werd geïnstalleerd in het vroegere revolutionaire zwaartepunt, de hoofdstad Berlijn – in de gebouwen van de generale staf van het leger!

“Revolutie haat ik zoals ik de zonde haat”

Het enorme repressieapparaat van de keizer was compleet machteloos in het oog van de revolutie. Er was maar één groep in de samenleving die de revolutie kon inperken en dat was de leiding van de arbeidersorganisaties. Gedurende vier lange oorlogsjaren had de leiding van de SPD en de vakbonden zich gehouden aan de “burgfrieden”, die inhield dat de klassenstrijd werd opgeschort zolang de oorlog duurde. In feite werden ze zo deel van het militaristische staatsapparaat.

Maar de ontaarding van de leiding van de sociaaldemocratie dateerde van veel vroeger. Over de laatste twintig jaar had een nieuwe soort carrièristen zich genesteld in de top van de SPD. Mannen als Friedrich Ebert, Gustav Noske en Philip Scheidemann keken met misprijzen neer op de gewone arbeiders. Scheidemann bijvoorbeeld vertelde ontzet dat hij na de revolutie “op de schouders was gedragen door soldaten die het ijzeren kruis droegen.” Hij verwittigde haastig het keizerlijk paleis “ wij hebben al het mogelijke gedaan om de massa’s in bedwang te houden” en drong er op aan dat de keizer zou aftreden om de woede van de arbeiders te onderdrukken. Het is ironisch dat individuen als Eduard Bernstein –leider van de SPD-rechterzijde twintig jaar eerder- tijdens de oorlog naar links waren opgeschoven en bij de centristische USPD belandden. De contrarevolutionaire rol van Noske werd duidelijk toen hij naar Kiel gezonden werd om de opstand van de vloot tegen te gaan. Ebert maakte geen geheim van zijn eeuwige trouw aan de monarchie. Deze nieuwe leiders van de SPD deden bewust alles wat in hun macht was om de revolutie tegen te houden. Hun schandalige daden waren geen teken van naïviteit, maar bewust verraad.

Het hoofd van de regering, prins Max von Baden benaderde Ebert en vroeg: “Als ik er in zou slagen om de keizer troonsafstand te laten doen zu l jij dan aan mijn zijde staan om de sociale revolutie tegen te houden?” Ebert antwoordde: “Als de keizer geen afstand doet van de troon, dan is sociale revolutie onvermijdelijk. Ik wil de revolutie niet. Revolutie haat ik zoals ik de zonde haat.”

Maar de keizer wilde beslist stand houden. Hij had het contact met de werkelijkheid volledig verloren en sprak van de onbeschaamdheid van zijn burgers tegenover hun vorst en van de noodzaak om ze terug te dringen met traangas, gifgas, bommen en vlammenwerpers. Generaal Groener antwoordde hem botweg: “Sire U hebt geen leger meer.”

Gewapende soldaten vulden de straten van Berlijn, maar de keizer bood verder weerstand en weigerde af te treden. De leidende klassen moesten vlug tot de actie overgaan want de SPD had zich onder druk van de bevolking uit de nieuw gevormde regering teruggetrokken. Zonder zijn antwoord af te wachten deelde prins Max het aftreden van de keizer mee. Willem II was stomverbaasd om het nieuws uit de tweede hand te horen!

De revolutionaire golf die Duitsland overspoelde geleek goed op hetgeen in Rusland gebeurde in februari 1917. Arbeiders, soldaten en matrozen namen de macht in eigen handen en vormden raden die het beheer van de samenleving organiseerden. Op dit ogenblik maakten de massa’s nog geen onderscheid tussen de verschillende soorten socialisten. Evelyn Anderson zegt het zo in “Tussen hamer en aambeeld”: “Uit pure loyauteit bleven honderdduizenden arbeiders trouw aan hun oude partij, die ze hadden helpen opbouwen, ook al verschilden ze nog zo heftig van mening over haar politiek…..Partijtrouw was ingebakken bij de arbeiders.” In februari 1917 gebeurde het zelfde in Rusland. De massa’s maakten geen onderscheid tussen de bolsjewieken, de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen. Trotski legt uit dat beide laatsten, omdat zij niet tegen de oorlog hadden geageerd grotere vrijheid hadden genoten. Bij het begin van de revolutie beschikten ze over meer middelen, meer agitatoren, meer propagandisten, meer bindingen met de intelligentsia en beschikten zo over meer steunpunten om de massa’s die in opstand waren te beïnvloeden. Net als in Rusland zal de loyauteit van de arbeiders slechts door hun directe ervaring getest worden. Op korte termijn, ondanks de verraderlijke rol van de SPD-leiders die tegen de revolutie waren, bleven de arbeiders hun partij zien als de organisatie die hen politiek bewustzijn gebracht had. In deze context speelde de USPD een belangrijke rol maar toch een bijrol.

Leve de revolutie!

De massale betogingen die Berlijn overspoelden dwongen de verschrikte Max von Baden om Ebert als kanselier (regeringshoofd) te benoemen:

“De revolutie stond op het punt om de overwinning te behalen. We zijn niet in staat om ze neer te slaan, maar misschien kunnen we ze wurgen Als de straat Ebert aan mij voorstelt als leider, dan zullen wij de republiek hebben; als het Liebknecht is, dan wordt het bolsjewisme. Maar als de keizer bij zijn aftreden Ebert aanstelt als rijkskanselier dan blijft er nog een sprankeltje hoop voor de monarchie. Misschien zal het mogelijk zijn de revolutionaire energie te kanaliseren via een legale verkiezingsstrijd.”

Kort nadien was het Scheidemann die de situatie beslechtte. Hij was soep aan het eten in het restaurant van de Reichstag toen hij luide kreten hoorde die vanuit de menigten buiten opstegen. Hij haastte zich naar het balkon en kondigde spontaan aan dat Ebert nu kanselier was. Daarna, alsof het een bijzaak was die hem opeens te binnen viel, riep hij: “lang leve de grote Duitse republiek!”

Zodra Ebert dit nieuws vernam raakte hij buiten zichzelf van woede. Volgens de studie van Richard Watt “The Kings depart” werd zijn gezicht doodsbleek … Hij sloeg met zijn vuist op tafel. Hij was razend over de onbescheidenheid van Scheidemann. “Jij hebt het recht niet om een republiek uit te roepen…” Maar het was te laat…

De eerste daad van de SPD-leider als kanselier was om von Baden te vragen het ambt van regent te aanvaarden, in de hoop een constitutionele monarchie te kunnen herstellen. De eerste maal dat hij tot de massa’s sprak zei hij: “Vrienden burgers! Ik vraag de steun van jullie allemaal bij het moeilijke werk dat voor ons ligt … Vrienden burgers! Ik vraag jullie dringend: verlaat de straten! Bewaar recht en orde!”

In realiteit was de macht in handen van de raden van arbeiders, soldaten en matrozen, die over geheel het grondgebied van Duitsland opgericht waren. Tijdens massavergaderingen in elke fabriek, kazerne of schip werden de afgevaardigden in die raden verkozen om hun belangen te verdedigen. Deze raden leken op de sovjets van Rusland die in februari en oktober 1917 ontstonden.(sovjet is het Russische woord voor raad). Maar net zoals hun Russische evenknieën bij het begin van de revolutie in februari waren ze zich niet bewust van hun macht. Was dat wel het geval geweest, dan hadden deze raden de basis kunnen vormen van een Duitse arbeidersstaat. In plaats daarvan gaven ze de macht over aan een coalitie van SPD en USPD.

Gebeurtenissen volgden elkaar nu vlug op. Op 10 november was er een gezamenlijke vergadering van de Berlijnse arbeiders- en soldatenraden. Zij verkozen een voorlopig uitvoerend comité, dat in afwezigheid van een verkozen regering alle macht naar zich toe trok en een regering van volkscommissarissen aanstelde. De nieuwe regering bestond uitsluitend uit leden van de SPD en de USPD. De drie socialisten van de meerderheid (SPD) waren Ebert, Scheidemann en Landsberg; de drie van de onafhankelijken (USPD) Haase, Ditmann en Barth. Alhoewel ze waren aangesteld door de raden kwamen deze leiders vlug tot een overeenkomst met de staatsbureaucratie en de Duitse generale staf.

Welk soort democratie?

Het doel dat Ebert, Scheidemann en de andere sociaaldemocratische leiders zich stelden was zo vlug mogelijk wet en orde te herstellen, zodat de controle van de staat en de macht konden worden teruggegeven aan de heersende klasse. Terwijl de Spartacisten vooruitkeken naar de bijeenroeping van een nationaal congres van de arbeiders- en soldatenraden en daarin de basis zagen van een echte arbeidersrepubliek, werkten de leiders van de SPD aan de vorming van een grondwetgevende vergadering, naar parlementair model.

Naarmate de onmiddellijke dreiging van de revolutie begon af te nemen, profileerde de Duitse burgerij, die vroeger de autocratie had gesteund, zich als overtuigde democraten. De burgerlijke partijen werden gereorganiseerd en kregen een nieuwe naam. Ze zetten hun volle gewicht achter de campagne voor een grondwetgevende vergadering met de bedoeling de positie van de arbeidersraden te ondermijnen.

De vraag of een grondwetgevende vergadering moest worden samengeroepen leidde tot veel controverse. In haar strijd tegen het absolutisme was de eis tot de oprichting van een dergelijke vergadering lange tijd één van de democratische eisen van de SPD geweest. Onder de massa’s was er brede steun voor deze eis; ze zagen het als een reactie tegen de antidemocratische regering van de keizer. Maar de Novemberrevolutie had een nieuwe macht tot stand gebracht in de vorm van de arbeiders- en soldatenraden. In Rusland waren die raden de basis geworden van de nieuwe arbeidersstaat. De Spartacisten, die op dat ogenblik slechts een kleine minderheid van de Duitse arbeiders achter zich hadden, namen een ultralinkse houding aan over dit probleem.

Voor de revolutie hadden de bolsjewieken in Rusland de eis voor een revolutionaire grondwetgevende vergadering opgenomen in hun programma. Ze hielden rekening met de diepgaande democratische verzuchtingen van arbeiders, boeren en andere onderdrukte lagen na jaren van autocratisch bewind. Alles hangt af van de concrete machtsverhoudingen tussen de klassen. In sommige gevallen kan een grondwetgevende vergadering de vertegenwoordigers van de arbeiders een forum geven om brede steun te winnen voor een programma van revolutionaire verandering.

Zelfs toen in februari 1917 de sovjets ontstonden bleven de bolsjewieken de eis voor een grondwetgevende vergadering naar voor brengen. De voorlopige regering daarentegen wees op dat ogenblik die eis af. Dit belette de bolsjewieken niet om vanaf april “alle macht aan de sovjets” als centrale eis te stellen. Geduldig legden ze de voordelen uit van de sovjetdemocratie boven de grondwetgevende vergadering.

Kautsky daarentegen had niets op met de Sovjetdemocratie. Lenin heeft de kritieken van Kautsky grondig weerlegd in zijn boek “de proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”. Hij legde uit hoe Kautsky de marxistische theorie van de staat op zijn kop zette. Kautsky weigerde te begrijpen dat de sovjets organen van arbeidersdemocratie zijn. In Duitsland wilde hij de arbeidersraden combineren met de burgerlijke staat. Hij weigerde in te zien dat de regering van Ebert en de arbeidersraden onverzoenlijke klassentegenstellingen vertegenwoordigden. Hij was niet instaat de situatie van “dubbelmacht” te begrijpen die ontstaan was na de revolutie van november. Ofwel zouden de arbeidersraden hun positie in de maatschappij verstevigen en de basis leggen voor een arbeidersdemocratie, ofwel zou de Duitse burgerij haar positie verstevigen en een burgerlijke staat heropbouwen. Kautsky beweerde dat er een middenweg bestond, maar dat is onzin.

De Spartacisten begrepen het vitale belang van de arbeidersraden voor de revolutie. Al degenen die opkwamen voor de grondwetgevende vergadering vielen zij frontaal aan. Dat was ook een brug te ver. Vermits veel arbeiders nog illusies hadden in een parlement was het de taak van de voorhoede van het proletariaat om geduldig uit te leggen waarom dit niet klopte, niet om met banbliksems te dreigen. Hun onmiddellijke opdracht bestond er in om deze illusies te vernietigen en de invloed van het reformisme te ondermijnen. Grote groepen arbeiders zagen de grondwetgevende vergadering nog als een stap vooruit. Daarom was het niet correct elke strijd voor de grondwetgevende vergadering a priori te verwerpen.

Omdat zij de grondwetgevende vergadering verdedigden beschuldigden de Spartacisten de leiders van SPD en USPD ervan “vermomde agenten van de bourgeoisie” te zijn. Rosa Luxemburg noemde het parlement “een laffe stap terug” en een “lege doos”. De houding van de Spartacisten was volledig uiterst links, net zoals de linkerzijde van Bremen trouwens. Die laatsten stapten zelfs op uit de vergadering van de arbeiders- en soldatenraad “omdat ze niet samen wilden zitten met de contrarevolutionaire elementen van de SPD.” Alhoewel dit moedige revolutionaire strijders waren misten zij begrip voor strategie en tactiek. Ze waren opgehitst door de strijd van de arbeiders en bedwelmd door de revolutie.

Eén van hun slogans luidde: “Schaf alle parlementen af en geef alle macht aan de arbeiders- en soldatenraden.” Dit speelde in de kaart van de reformistische leiders die gebruik maakten van de democratische sympathieën van de massa’s om de Spartacisten af te schilderen als “terroristen”, “antidemocraten” en zo voort.

Op 16 december kwam het nationaal congres van de arbeiders- en soldatenraden bijeen. Daar was er een overweldigende steun voor het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering, waarvan de opening werd vastgelegd op 19 januari. Een maand eerder had het uitvoerend comité van de Berlijnse arbeiders- en soldatenraden de zelfde positie ingenomen.

Karl Radek, de latere secretaris van de Comintern, vertelt over zijn ervaringen toen hij midden december voor de eerste maal in Duitsland toekwam:

“Ik bekeek ons blad (Rote Fahne) en werd onmiddellijk door schrik bevangen. Het geschrift was gesteld op een toon alsof het ultieme gevecht was uitgebroken. Beledigender kon je niet schrijven. Als ze nu maar eens probeerden te vermijden om alles te overdrijven…”

“Het probleem dat de meeste controverse opwekte was onze houding tegenover de grondwetgevende vergadering ... Het was een zeer aanlokkelijk idee om de slogan voor de arbeiders- en soldatenraden in tegenstelling te plaatsen met die voor de samenroeping van de grondwetgevende vergadering. Maar het congres zelf van die raden had zich ten voordele van de grondwetgevende vergadering uitgesproken. Dat kon je toch niet negeren. Het vertrouwen in de grondwetgevende vergadering is slechts een stadium waar we doorheen moeten, maar je kunt het niet negeren. Rosa en Liebknecht beseften dat… Maar de partij was er beslist tegen… We zullen de grondwetgevende vergadering opbreken met machinegeweren, zegden ze.”

De bolsjewieken over de grondwetgevende vergadering

Op 26 december 1918 heeft Lenin duidelijk het standpunt van de bolsjewieken verwoord:

“Deze eis voor het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering was een perfect legitiem deel van het programma van de revolutionaire sociaaldemocratie… Maar terwijl de revolutionaire sociaaldemocratie sinds het begin van de revolutie in 1917 het bijeenroepen van die grondwetgevende vergadering is blijven vragen heeft ze ook herhaaldelijk uitgelegd dat de sovjets een hogere vorm van democratie zijn dan de gewone burgerlijke republiek, die steunt op de grondwetgevende vergadering.”

Lenin legde voortdurend uit dat het één ding is om een volledig uitgewerkt standpunt te hebben en een ander om dat toe te passen op de concrete omstandigheden. In november 1918 was de macht in Duitsland effectief in handen van de arbeiders- en soldatenraden. Maar het proletariaat was zich niet bewust van haar dominante positie. Net als in Rusland, bij het begin van de revolutie in februari 1917 gaven de arbeiders en boeren de macht over aan de “verzoeners”, die ze op hun beurt teruggaven aan de burgerij.

In een gelijkaardige situatie als degene die zich nu voordeed in Duitsland hadden de bolsjewieken heel anders gereageerd. Tussen februari en oktober hadden ze naast de slogan “alle macht aan de sovjets” ook nog steeds het samenroepen van de grondwetgevende vergadering blijven verdedigen, een eis die al lang in hun programma voorkwam. Zelfs na oktober, wanneer ze de macht hadden gegrepen, gingen de sovjets door met de verkiezing van een grondwetgevende vergadering, die gehouden werd in November. Zo toonden ze het verschil met de voorlopige regering, die voor hen voortdurend lippendienst had betoond aan de grondwetgevende vergadering, maar de verkiezing ervan steeds had uitgesteld. De bolsjewieken zagen het als een manier om de steun aan de revolutie te consolideren, de verworvenheden van de revolutie overal te legitimeren bij alle lagen van de bevolking, ook bij de meer achtergebleven lagen van de middenklasse en de boeren.

De uitslag van die verkiezingen weerspiegelde echter het gewicht van vele lagen in de maatschappij die ver achtergebleven waren bij de geradicaliseerde arbeiders en boeren uit de steden en omliggende gebieden. Wanneer de grondwetgevende vergadering in januari 1918 samenkwam was de meerderheid van de afgevaardigden (hoofdzakelijk rechtse sociaalrevolutionairen en mensjewieken) gekant tegen de sovjetregering. De bolsjewieken legden alle progressieve decreten van de sovjets ter stemming en werden in de minderheid gesteld. In Rusland was op dat ogenblik door de sovjets, de echte democratische massaorganisaties, de sociale transformatie al ingezet. De landeigenaars, de kapitalisten en de aanhangers van de “witte” generaals gebruikten de grondwetgevende vergadering voor de contrarevolutie. Nu de machtsverhoudingen volledig veranderd waren kon het niet meer getolereerd worden dat de revolutie in gevaar kwam door de formele democratische rechten die de reactionaire grondwetgevende vergadering zich toe-eigende. Ze werd daarom uiteengedreven door de sovjets en zou geen enkele rol meer spelen in de verdere geschiedenis.

Het is enkel dit laatste wat de Duitse revolutionairen onthouden hadden, maar hun situatie was helemaal niet vergelijkbaar. Onder de omstandigheden die in 1918 heersten in Duitsland, waar de arbeidersklasse nog niet aan de de macht was, werd het probleem van de grondwetgevende vergadering op een heel andere manier gesteld. Veel arbeiders, ook in de meer bewuste lagen stonden er nog achter. Voor hen had die eis nog altijd een revolutionaire klank.

In zijn boek “De linkse kinderziekte van het Communisme” probeerde Lenin af te rekenen met de vele linkse kinderziekten in de jonge communistische partijen. Hij probeerde lessen te trekken uit de vele ervaringen die de bolsjewieken hadden opgedaan. Om deze jonge lagen op te voeden schreef Lenin: “Tactiek moet steunen op een sobere en strikt objectieve evaluatie van alle krachten in de klassenstrijd… Het is gemakkelijk om te tonen hoe “revolutionair” je bent door te schelden op het parlementair opportunisme.” Bij je propaganda en slogans moet je altijd rekening houden met het huidige bewustzijn van de arbeidersklasse. “Je moet niet terugzakken tot het niveau van de massa’s, tot dat van de achtergebleven lagen van onze klasse, dat is onmiskenbaar,” ging Lenin voort. “Maar terzelfdertijd moet je op een sobere manier volgen wat de actuele graad van klassenbewustzijn is en in hoeverre onze klasse bereid is te vechten. Daarbij moet je kijken naar de volledige arbeidersklasse en niet alleen naar de vooruitgeschoven voorhoede. Je moet rekening houden met de volledige werkende bevolking en niet alleen met de meest bewuste lagen.” Over de houding van de “linkse” Duitse communisten tegenover het parlement zei hij het volgende:

“Wat achterhaald is voor ons, mogen we niet beschouwen als achterhaald voor de klasse, voor de massa’s… Als miljoenen proletariers het parlement steunen, hoe kunnen we dan beweren dat het parlement politiek achterhaald is? Die miljoenen arbeiders worden door de Duitse linksen zelfs contrarevolutionair genoemd!? Het is duidelijk dat het parlement nog niet politiek achterhaald is. Het is evident dat de Duitse linksen hun wens, hun ideologische overtuiging voor werkelijkheid gehouden hebben. Dat is de gevaarlijkste fout die revolutionairen kunnen maken.”

Lenin bleef herhalen dat het nodig is om voortdurend het bewustzijn van de arbeidersklasse te peilen, inbegrepen al de illusies die ze koesteren, zodat je efficiënt propagandamateriaal kan maken en slogans die het meeste weerklank vinden. De illusies van de massa’s zullen niet verdwijnen door op een abstracte manier de voordelen van de sovjets aan te prijzen. De juistheid van revolutionaire ideeën en methoden kan enkel in actie aangetoond worden. Revolutionairen moeten door deze ervaring gaan samen met de massa’s. Uiterst linksen en sectairen staan te roepen aan de zijlijn, echte marxisten daarentegen nemen deel aan elke strijd die de arbeiders voeren, wat ook hun illusies zijn. Daarbij pogen ze in elke fase van de strijd hun bewustzijn te verhogen.

Een boycot van de nationale vergadering, op het ogenblik dat de massa’s in grote meerderheid voorstander waren om er aan deel te nemen, was volkomen verkeerd. Uiteindelijk ging 83% van de bevolking stemmen. Een grotere opkomst dan om het even welke stemming voor de oorlog. Dat gebeurde ondanks de boycot van de linkervleugel. Het werd naderhand nog erger. Na de verkiezingen van 8 december kwamen ze met de slogan “breng de regering ten val”. Gezien hun geringe aanhang onder de bevolking was deze uiterst-linkse slogan volledig fout en werden hun 3000 leden, die ongeduldig wachtten op een opstand totaal verkeerd opgevoed.

In de Russische revolutie leefden er ook dergelijke verzuchtingen in de periode april-juni toen de voorlopige regering nog veel vertrouwen genoot. Op 22 april antwoordde Lenin daar als volgt op:

“Op dit ogenblik is deze slogan – breng de voorlopige regering ten val – verkeerd. Vermits er nog geen solide (daarmee bedoel ik klassenbewuste en georganiseerde) meerderheid van de bevolking is die het revolutionaire proletariaat steunt is die slogan ofwel een lege frase ofwel – objectief gezien - een aanzet tot onverantwoorde avonturen. “

In plaats daarvan, zegde Lenin, waren de taken van de bolsjewieken: 1) de lijn van het proletariaat uit te leggen 2) kritiek te geven op de politiek van de kleinburgerij 3) propaganda en agitatie 4) organiseren, organiseren en nog eens organiseren

Lenin vocht tegen elke vorm van putschisme of Blanquisme in de partij van de bolsjewieken. Hun voornaamste taak was het winnen van een meerderheid door geduldig uit te uitleggen, niet door uiterst-linkse praat die de kaders ernstig in de verkeerde richting zou kunnen opvoeden en de partij zou kunnen desoriënteren. Om zich duidelijk af te zetten tegen een uiterst-linkse interpretatie van zijn beroemde Aprilthesen schreef hij eind april:

“In die thesen legde ik duidelijk uit dat de opdracht zich beperkte tot een strijd voor invloed in de sovjets van arbeiders, boeren en soldaten. Om over dit aspect geen enkele twijfel te laten benadrukte ik tweemaal de noodzaak voor geduldig en vasthoudend “verklarend” werk “aangepast aan de praktische noden van de massa’s”.”

Maar in Duitsland waren Luxemburg en Liebknecht niet in staat geweest hun aanhangers voldoende te trainen in strategie en tactiek, zodat de uiterst linksen het voor het zeggen kregen bij de Spartacisten. Op 11 november hadden de Spartacisten formeel hun naam veranderd van Internationale Groep naar Spartacusliga en werden er onderhandelingen gestart met de revolutionaire arbeidersafgevaardigden en met de USPD. Alhoewel ze een grotere invloed hadden dan hun ledenaantal deed vermoeden hadden de Spartacisten zeer weinig volgelingen in de raden: hun invloed beperkte zich tot Brunswick en Stuttgart. In het bestuur van de Berlijnse raad hadden ze niemand.

Tegen het eind van november, met de oogluikende toelating van Ebert, begon de Duitse generale staf plannen te maken om Berlijn met loyale troepen te bezetten en zo een sterke regering in het zadel te brengen. “Het plan was om tien divisies te laten oprukken naar Berlijn” vertelde generaal Groener later “Ze moesten de macht afnemen van de arbeiders- en soldatenraden. Ebert was daarmee akkoord … We werkten een programma uit om Berlijn op te kuisen en de Spartacisten te ontwapenen.”

Op 6 december was er inderdaad een poging tot staatsgreep. Troepen trokken op naar de kanselarij van Ebert en vroegen hen de macht over te dragen. Ebert draaide rond de pot en vroeg tijd om zijn collega’s in de regering te raadplegen. Ondertussen overvielen regeringstroepen de lokalen van de Rote Fahne, de krant van de Spartacisten, vielen ze een betoging van de Spartacisten aan, waarbij 14 doden vielen en arresteerden ze het uitvoerend bureau van de Berlijnse raden. Maar een massa arbeiders kwam spontaan op straat, overtuigde de soldaten om de wapens neer te leggen, bevrijdde de leden van het uitvoerend bureau en verijdelde de staatsgreep.

De leiders van de SPD minimaliseerden het gebeuren en schoven de schuld in de schoenen van de Spartacisten, die geprovoceerd zouden hebben. De Spartacisten zelf grepen de mislukte putsch aan om betogingen en zelfs stakingen te organiseren. De Berlijnse arbeiders uitten hun woede in een betoging van 150.000 op 8 december. De Spartacisten verspreidden er een dringende oproep: “Arbeiders, soldaten, kameraden! De revolutie is in gevaar! Verdedig hetgeen jullie op 9 november bekomen hebben! … De gangsters zijn Welsh en co, Scheidemann, Ebert en hun acolieten … Gooi de schuldigen uit de regering! De revolutie moet gered worden… deze taak wacht jullie! Ten strijde!”

De troepen van Groener begonnen in Berlijn toe te komen, Ebert verwelkomde ze. Maar binnen de kortste keren begonnen ze te verbroederen met de geradicaliseerde Berlijnse arbeiders. De heersende klasse was gedwongen zijn plannen voorlopig op te bergen.

Op 16 december kwam in Berlijn een nationaal congres bijeen van de arbeiders- en soldatenraden. De regels voor het aanduiden van de afgevaardigden werd overgelaten aan regionale comités, wat resulteerde in een samenstelling van het congres dat allerminst de werkelijke stemming in het land weerspiegelde. Vier vijfden van de 489 afgevaardigden waren leden of aanhangers van de SPD, 195 waren voltijds vrijgestelden van de vakbond of de partij. Dat waren er zelfs meer dan het aantal loontrekkenden (187)! Zoals te verwachten was steunde de meerderheid het bijeenroepen van de grondwetgevende vergadering. De bijeenroeping ervan werd vervroegd naar januari 1919.

Alhoewel de meerderheid van het congres de SPD steunde waren de besluiten die het nam verre van conservatief. Met een grote meerderheid werden resoluties gestemd die de opheffing eisten van het staande leger en de vervanging ervan door een volksmilitie. Er werd ook geëist dat alle rangen in het leger zouden worden afgeschaft en dat de soldaten hun officieren zouden kunnen verkiezen, die permanent afzetbaar moesten zijn. Soldatenraden moesten instaan voor de discipline in het leger. De belangrijkste economische resolutie van het congres, die met een overweldigende meerderheid werd goedgekeurd, eiste de nationalisatie van de sleutelsectoren van de industrie.

De SPD ministers , door de officieren openlijk met een opstand bedreigd, hadden geen enkele intentie om deze maatregelen uit te voeren. Ze smeedden integendeel steeds nauwere banden met de generale staf van het leger.

Op 23 en 24 december waren er gevechten tussen reguliere troepen en muitende matrozen in Berlijn. De regering wilde dat 80% van de zeemacht gedemobiliseerd werd en hun hoofdkwartier ontruimd. Toen de matrozen dit weigerden werden troepen tegen hen gemobiliseerd, met 67 doden als gevolg. Het was niet de eerste maal dat de Reichswehr op deze wijze werd ingezet, maar ditmaal leidde dit tot het protest van de USPD-ministers, die ontslag namen uit de regering. Zij werden vervangen door ministers uit de SPD-meerderheid, onder wie de ambitieuze Gustav Noske.

Geheel de maand december werd een heksenjacht gevoerd tegen de Spartacisten door een amalgaam van allerlei monarchisten en andere contrarevolutionaire elementen. Zij werden daarbij gesteund door de SPD. De anti-bolsjewieke liga, die geld ontving van de regering, verspreidde overal lasterlijke aanplakborden over de leiders van de Spartacisten. Er werd een moordzuchtige atmosfeer gecreëerd om een pogrom uit te lokken tegen Liebknecht en Luxemburg. Er verschenen gigantische borden met de volgende tekst:

Arbeiders! Burgers!

De ondergang van het vaderland is nakend!

Red het!

Het wordt niet bedreigd van buiten uit, maar van binnenin:

door de Spartacusliga.

Vernietig hun leiding!

Dood Liebknecht!

Dan zullen jullie vrede, werk en brood hebben!

Getekend: soldaten van het front.

De stichting van de communistische partij

De toestand geraakte enorm vlug gepolariseerd. Tegen het einde van december, onder invloed van de revolutie van de bolsjewieken, groeide de druk binnen de Spartacusliga om zich om te vormen van een losse federale organisatie naar een gecentraliseerde communistische partij. Maar ze startten al slecht door een ultimatum te sturen aan de USPD, waar ze deel van uitmaakten, om een buitengewoon congres te houden om de nieuwe toestand te bespreken. Onvermijdelijk werd dat geweigerd, waarop de Spartacisten op 29 december hun eigen congres inrichtten. Het werd bijgewoond door 127 afgevaardigden, onder wie enkelen van de “vrije socialistische jeugd”, en ze stichtten de Duitse communistische partij (KPD). Net als de andere communistische partijen die toen in vele landen ontstonden waren ze overspoeld door uiterst-linkse elementen. Dit werd weerspiegeld in hun beslissing , met 62 stemmen tegen 23, om de verkiezing voor het parlement in januari te boycotten.

Onze haren rijzen te berge als we nu de prietpraat lezen die Otto Ruehle uitkraamde om de boycot te rechtvaardigen: “Wij moeten voortdurend de levende politiek van de straat stimuleren… Het zal onze taak zijn om het nationale parlement met geweld te breken… En als dat niet lukt moeten ze maar oprotten. Dan zullen we hier in Berlijn een nieuwe regering stichten. We hebben nog twee weken!”

Er werden nog twee andere moties bediscussieerd, die stelden dat lidmaatschap van de communistische partij onverenigbaar was met dat van de vakbonden. In plaats daarvan moesten de communisten zich aansluiten bij de arbeidersraden en “op de meest overtuigde manier de strijd met de vakbonden aanbinden.”

In de jonge communistische partijen waren vele leden niet in staat om te begrijpen dat de massa’s zich tot de vakbonden richtten. Voor de novemberrevolutie hadden de Duitse vakbonden 1,5 miljoen leden. Eind december 1918 hadden ze er 2,2 miljoen; eind 1919 was dat opgelopen tot 7,3 miljoen. De partijleiding had alle moeite van de wereld om te vermijden dat deze resoluties ter stemming werden gelegd. Maar binnen de week zou de nieuwe KPD haar vuurdoop kennen.