De experts van het kapitalisme zijn de markten omhoog aan het praten. In de VS wordt elk stuk economische data begroet met enthousiasme. Alle ‘experts’ op economische tv-kanalen en in de kranten kraaien dat de Amerikaanse economie echt goed draait. Bij het horen van al deze woorden over economisch herstel grijnst de regering van Bush met een brede lach.

Overigens ligt economische groei niet alleen in de VS op de lippen van de apologeten van het kapitalisme. Na veertien lange jaren van stagnatie en deflatie vertelt de Japanse eerste minister Koizumi zijn parlement dat Japan nu zelfs sneller dan de VS groeit. De winsten stijgen terwijl de schulden van consumenten en bedrijven dalen. Het ziet er allemaal stralend uit in het land van de rijzende zon.

Inderdaad, op het eerste gezicht lijken de economische cijfers de euforie te rechtvaardigen. In het eerste kwartaal van dit jaar groeide de Amerikaanse economie 4,5 procent op jaarbasis. Japan schoot omhoog met meer dan 6 procent. Het gemiddelde huishoudinkomen zou met 5 procent gestegen zijn tijdens de eerste drie maanden van dit jaar, en nu we het eerste half jaar afronden lijkt die vaart amper verminderd. En het zijn niet alleen de consumentenuitgaven. Er komen ook nieuwe banen bij in de VS en Japan. Gedurende drie jaar hebben Japanse en Amerikaanse arbeiders en bedienden meer dan 3 miljoen banen verloren aangezien bedrijven kosten bespaarden en fabrieken en diensten verhuisden naar plaatsen zoals China, India en Oost-Europa. In 2004 komen de banen echter terug, zo zeggen de cijfers. Sinds april zijn meer dan 700.000 extra banen gecreëerd in de VS. Tezelfdertijd steeg de gemiddelde rijkdom van Amerikaanse, Britse en Australische gezinnen omdat de prijzen van huizen omhoog blijven gaan. Veel van deze extra rijkdom is gespendeerd aangezien families hogere hypotheken nemen en het verschil uitgeven.

Is de crisis dus voorbij? Is de kapitalistische wereld opnieuw de hoek omgedraaid na de dreiging van een grote recessie in 2001? Wel, het is niet allemaal zoals het lijkt. Ten eerste is Europa de grote afwezige in dit blijspel. De werkloosheid blijft koppig volharden bij een percentage van 8 à 15 procent in het hart van Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië. De economische groei bedraagt minder dan 1 procent in Duitsland en nauwelijks meer dan 2 procent in Frankrijk en Italië. En in Duitsland dalen de huizenprijzen ondanks hypotheekratio’s onder de 3 procent. Bijgevolg trekken Duitse en Franse gezinnen de broeksriem aan. Ze houden hun uitgaven binnen de perken.

Geen economische groei in onze portemonnee

Nochtans is dit niet het volledige verhaal. In werkelijkheid is ook de Amerikaanse welvaart slechts flinterdun. In het hart van Amerika zijn er weinig tekenen van gestegen inkomen, stijgende huizenprijzen of meer jobs. De meeste van deze begerenswaardige zaken moeten gezocht worden aan de kust van California, in New York of in de woestijnsteden Las Vegas en Tucson. In Detroit, Cincinnati en Chicago is er daarentegen weinig vreugde. Het dagelijks bestaan van zogenaamd midden-Amerika of midden-Engeland bestaat in werkelijkheid uit twee ouders die lange uren kloppen om voldoende inkomen te verkrijgen voor een fatsoenlijke ziekteverzekering, goede scholen, een betrouwbare auto, geld voor een hoge hypotheek en de jaarlijkse reis. Er komt voor veel gezinnen met kinderen geen einde aan dit proces. Amerikaanse ziekteverzekeringspremies schoten met meer dan 40 procent de hoogte in tijdens de laatste drie jaar en dit jaar zit er nog 15 procent in de pijplijn. Bovendien hebben mensen in toenemende mate het vooruitzicht van te werken tot hun zeventigste om een degelijk pensioen te krijgen, nu de bijdragen door de pensioenfondsen verkwanseld zijn op de beurzen.

De welvaart waarover men spreekt, gaat slechts naar de top van de samenleving. Neem bijvoorbeeld de VS. In de jaren ’50 verdiende de chief executive van een gemiddeld bedrijf ongeveer veertig keer meer dan de gemiddelde arbeider. Schandalig zou je zeggen. Wel, in het jaar 2000 verdiende de gemiddelde chief executive 530 keer het loon van de gemiddelde arbeider! En zelfs na de beteugeling van het loon van managers als gevolg van de schandalen bij Enron enzovoort en de recessie van 2001, ‘verdienen’ ze nog steeds 250 keer meer.

Eigenlijk heeft de Amerikaanse werkende klasse niet geprofiteerd van het economische herstel sinds 2001. Volgens officiële cijfers is hun aandeel in het totale nationale inkomen gevallen tot het laagste niveau sinds 1951. Het gemiddelde salaris van een Amerikaanse arbeider daalde inderdaad van 44.570 dollar in 2001 tot 35.310 dollar vorig jaar. En de arbeiders van Indiana, Ohio, Illinois en andere grote industriële staten zien nog altijd geen nieuwe jobs die degene die de laatste vier jaar verdwenen zijn naar China, India enzovoort, kunnen vervangen. Er is geen toekomst voor veel oudere arbeiders. Luister naar de commentaar in een brief aan de Wall Street Journal waarin geklaagd wordt over de lofprijzingen van dit kapitalistisch blad op de globalisering, alsof die ten voordele is van iedereen.

“Ik ben de zoon van een liftbediener en een A&P checker. De eerste job is vervangen door automatisering, de tweede wordt nu gedaan door parttimers en scholieren, hoewel de vroegere gepensioneerden ook naar dit werk dingen. Ondanks slechts negen jaar onderwijs tijdens de Depressie waren ze in staat om me op te voeden en degelijk basisonderwijs te geven. Gezegend door de overvloedige kansen die Amerika weet te bieden, was ik bij machte om, na een karweitje voor de infanterie in Vietnam, af te studeren in het middelbaar en in rechten via avondschool. We verliezen die laaggeschoolde jobs van mijn ouders. Onlangs woonde ik een reünie van Vietnamveteranen bij en 90 procent van hen waren handarbeiders en boeren. Zij waren bang van de globalisering. Nu gaan ze op naar de zestig en hebben al veertig jaar niet meer op de schoolbanken gezeten. Zelfs als ze de energie daartoe zouden hebben, dan nog zou het twee jaar herscholing, vier jaar middelbaar en twee jaar postgraduaat vereisen om hen voor te bereiden op een job in de hi-tech-sector. Tegen die tijd zouden velen al gestorven zijn. Betekent globalisering dus dat deze mensen maar in Walmart moeten werken?”

Los van de groteske onrechtvaardigheid die het mondiale kapitalisme oplegt aan mensen die niet langer winst opbrengen voor de eigenaars van kapitaal en op de schroothoop zijn geworpen zonder enige sociale zekerheid, toont deze brief de gewijzigde aard van de belangrijkste kapitalistische economieën. De VS, Groot-Brittannië, Japan en meeste grote Europese economieën zijn in toenemende mate voor hun welvaart afhankelijk van de opbrengst van ‘diensten’, en niet de productie van goederen en de extractie van mineralen. Met diensten bedoelen we voornamelijk financiële en professionele diensten. De VS en Groot-Brittannië maken steeds minder tv’s, auto’s, computers, kledij, voedsel enzovoort. In de plaats leveren ze legioenen van advocaten, vastgoedmakelaars, bankiers en effectenmakelaars. Zoals een Amerikaanse financier toegaf: “We zijn geen natie van hamburgerdraaiers aan het worden, wel van draaiers van aandelen en obligaties. Tussen 1960 en 1980 telde de financiële sector voor ongeveer 15 procent van de totale bedrijfswinsten. Nu telt deze sector voor 45 procent!”

Postindustriële samenleving?

Het was in het jaar 1956 dat in de VS voor het eerst meer mensen in de ‘diensten’ werkten dan in de industrie of landbouw. Dit was de eerste keer in de geschiedenis dat een kapitalistische economie dit deed. Nu stelt de industrie in de VS en in Groot-Brittannië in het bijzonder minder dan 20 procent van de arbeidskrachten tewerk. Boven de 70 procent van de nieuwe banen in de VS tijdens de laatste maanden waren in de overheid (vooral ‘homeland security’), gezondheidszorg en stafpersoneel. Het punt is dat de financiële sector nog nooit de economische motor van het kapitalisme zo sterk heeft gedomineerd. Dit rentenierkapitalisme, zoals het genoemd wordt, is parasitair. Financiële winst kan voortkomen uit de arbeid van arbeiders (bedienden) in banken, verzekeringsmaatschappijen, vastgoedagentschappen, effectenmakelaars enzovoort. Financiële verkoop komt echter van vergoedingen en interesten op rekening van de productieve sectoren van de economie, de verwerkende industrie en transport, die in toenemende mate in handen van buitenlanders zijn. Veel industriële bedrijven hebben zichzelf ook omgetoverd in banken. In 1982 kwam 92 procent van de winsten van General Electric voort uit industrie. In 2003 kwam de helft van de winst uit hun kredietdivisie. Hetzelfde geldt voor General Motors en Ford.

Wij argumenteren regelmatig dat de financiële sector de economie niet oneindig vooruit kan stuwen. Zonder dat de verwerkende industrie nieuwe producten maakt die mensen kunnen gebruiken om te leven, kunnen de financiële sectoren geen winsten maken en mensen tewerkstellen. Zeker, sommige landen kunnen renteniereconomieën worden (Zwitserland of Groot-Brittannië), maar enkel als andere de teugels overnemen van de kapitalistische productie om nieuwe goederen te maken, zoals Duitsland en Japan na de oorlog en vandaag Korea, China, Mexico, Brazilië en India.

Het beangstigende verhaal van het kapitalisme in de 21e eeuw is evenwel dat die enorme greep van de grote financiële groepen betekent dat indien ze ineenklappen, de productieve sectoren worden meegesleurd. Nog nooit in de geschiedenis van het kapitalisme heeft de toekomst zo sterk afgehangen van de aanhoudende stijging van de beurzen. Elke neergang in de prijs van aandelen en obligaties betekent een inzinking van het krediet en daarmee de sluiting van reële productie. Het kapitalisme is vandaag zo parasitair dat het met verlamming wordt bedreigd.

En dat is het gevaar van het komende jaar. In een wanhopige poging om de ‘welvaart’ te ondersteunen en een crisis te vermijden, hebben de managers van het kapitalisme de grootste financiële bel gecreëerd die wereld ooit heeft gekend. Dhr. Greenspan van de Amerikaanse Federal Reserve (nationale bank), de gouverneur van de Bank van Japan en de voorzitter van de Europese Centrale Bank hebben het papieren krediet opgedreven in de vorm van wissels en leningen. In de VS is dit gestegen van 4.700 miljard dollar in 1980 tot 28.900 miljard in 2001 en nu tot meer dan 35.000 miljard dollar. Deze gigantische schuld is driemaal het jaarlijkse nationaal product van de VS.

Amerikaanse gezinnen en bedrijven kunnen de intresten en leningen maar betalen aan de financiële sector omdat intrestvoeten slechts op 1 procent werden gehouden. Met een inflatie van 2-3 procent verzekert de Federal Reserve Bank eigenlijk dat Amerikanen gratis kunnen lenen! Nu echter gaan de intrestvoeten omhoog. Tegen de tijd dat u dit leest, zal de Federal Reserve schoorvoetend hebben toegegeven om de intrestvoeten met 0,25 procent te laten stijgen. Elders hebben de Bank van Engeland, de Reserve Bank van Australië en de Zwitserse Nationale Bank ze al doen stijgen. Dus nu zal die ontzaglijke schuld die opgebouwd is om het kapitalisme voort te laten boomen, meer beginnen te kosten aan de ontleners (huiseigenaars, bedrijven en regeringen) om terug te betalen. Dit kan de ineenstorting van dit financieel kaartenhuis inluiden.

Waarom duwen de banken de interestvoeten opwaarts als toegenomen kosten van leningen de financiële sector bedreigen en daarmee de hele kapitalistische economie? Het probleem is dat inflatie terugkomt aangezien de enorme toename aan krediet de vraag voor goederen en diensten (vooral door werkers in de financiële sector) opdrijft en dat de productieve sectoren die vraag niet kunnen beantwoorden met genoeg aanbod. Bijgevolg stijgen de prijzen. Dat betekent een catastrofe voor de winsten van de financiële sector. Dus willen ze de intrestvoeten laten stijgen om hun aandeel in de totale winsten te herstellen.

De toekomst van het kapitalisme hangt nu af van zijn parasitaire financiële sector. Hun nood aan winst kan echter de gouden industriële gans vernietigen die de eieren van de winst legt. Onder al het gepraat over welvaart ligt deze fundamentele paradox.