Tijdens de zomer waren de beurzen internationaal aan het watertrappelen. De neerwaartse en de opwaartse beweging van de aandelenprijzen was de kleinste sinds 1979. Dit toont ons dat investeerders onzeker zijn of de wereldeconomie gaat groeien (zoals de politieke leiders vertellen) of niet.

Vooral in de eerste helft van het jaar leek de Amerikaanse economie zijn productie te verhogen aan een snel tempo, tegen een jaarlijkse groei van 4,5 procent. Japan groeide zelfs nog sneller, maar zij kwamen wel van een lager niveau na jaren van stagnatie. Ook de rest van Azië racete, met China op kop, met een groei van rond de 6 procent. Alleen Europa, Latijns-Amerika en, natuurlijk, het Midden-Oosten en Afrika bleven achterop hinken.

De investeerders bleven echter bezorgd tijdens de zomer. Natuurlijk bleef de regering en de Federal Reserve, de Amerikaanse centrale bank, zeggen dat alles goed was en dat de welvaart terugkeerde na de recessie in 2001 en de zwakke heropleving van 2002 en 2003. Toch waren de cijfers in de zomer voor de groei van jobs, salarissen en inkomen in de VS slecht. Ondanks alle maatregelen van Bush en Greenspan lijkt het zeker dat er op het einde van Bush' eerste vier jaar minder mensen een baan hebben dan aan het begin van zijn termijn in januari 2001. Dit is al geleden van toen Hoover president was tijdens de grote depressie van de jaren ‘30. Het merendeel van de banen die gecreëerd werden, waren laagbetaalde, ongeschoolde betrekkingen in de kleinhandel en de horeca zonder een deftig inkomen, pensioenen en ziektezorg. De andere banen waren bij de ‘binnenlandse veiligheid’, dus banen die niet bijdragen tot het verhogen van de productie en een efficiënte economie.

Zelfs de verbetering na de recessie van 2001 was alleen maar mogelijk door een zware stijging in krediet, maar niet gesteund door productieve investering. Eerst dreef Mr. Greenspan bij de Federal Reserve de intrestvoeten naar 1 procent, een ongelooflijk laag peil. Zo laag zelfs dat door de inflatie van 1,5 tot 2 procent de monetaire autoriteiten in realiteit geld uitleenden voor niets! Daardoor steeg het aanbod van geld met 20 procent gedurende 2001 en 2002. Dit noemen ze krediet met wraak.

Daarbij lanceerde de regering Bush een rist belastingverlagingen, voornamelijk voor de rijken en de big business maar tevens met een effect op de middenklasseninkomens. Ze verhoogden ook de overheidsuitgaven met meer dan 20 procent per jaar. De Amerikanen ontdekten dat ze geld konden lenen voor bijna niets, om zo hun huizen, auto’s en andere goederen te kopen. Zolang ze een job hebben, moesten ze ook minder belastingen betalen. De VS werd overspoeld met papieren geld en krediet. Geen wonder dat de Amerikanen hun geld spendeerden alsof er geen volgende dag meer zou zijn.

Morgen bestaat echter en dan komt deze fuif ten einde. De Amerikaanse kredietluchtbel bleef deze zomer groeien. Hoe komt het dat dit zo lang duurde? De belangrijkste reden is de zwakke economische heropleving in de rest van de wereld. De Amerikanen spendeerden meer met hun krediet en kochten goederen van de rest van de wereld. De VS heeft nu een tekort op de handelsbalans van bijna 6 procent van de productie, wat een record is. Dit tekort werd gefinancierd door de rest van de wereld. Japanse, Chinese en Europese exporteurs verkochten hun goederen aan de VS en stapelden de dollars op. Deze dollars werden op de bank gestort en niet uitgegeven (over het algemeen). De banken in China, Japan en Europa kochten op hun beurt met al deze spaargelden aandelen en obligaties van de Amerikaanse regering, of hielden de dollars bij, zelfs als ze maar 1 procent intrest op hun rekeningen verwachtten. Eigenlijk verschafte de rest van de wereld dus het spaargeld aan de VS om de uitgaven van de Amerikanen te bekostigen. De grote kredietluchtbel is beginnen inflateren.

Waarom deden de buitenlanders dit? De monetaire autoriteiten van China, Japan en Europa willen niet dat de dollar en Amerika ineenstorten. Als zij zouden stoppen met het kopen van Amerikaanse obligaties of het aanhouden van dollars, en zouden overschakelen naar yen of euro’s, dan zou Amerika naar beneden tuimelen en de wereld in een recessie duwen. Dus bleven ze dit onevenwicht in het wereldkapitalisme voortzetten. Het is het zoveelste bewijs van hoe het kapitalisme nooit de productieve krachten van de wereld in een geplande of evenwichtige manier ontwikkelt.

Dit onevenwicht kan niet voor altijd bestaan, het bestaat nu zelfs al langer dan verwacht. Doordat de Amerikaanse regering een groot tekort heeft op haar jaarlijks budget en de Fed de intrestvoeten niet meer kan verlagen, kunnen er geen belastingverlagingen komen. Het antwoord op dit probleem voor de VS is om gestadig te groeien, niet dankzij een boost van krediet maar door een verhoogde investering in uitrusting en meer werkgelegenheid. Dan pas kan de VS zijn economische heropleving voortzetten, tenminste voor enkele jaren. Dit wil zeggen dat de dollar wordt beveiligd en dat Japan, China en Europa zouden kunnen groeien op dezelfde manier.

Bijgevolg zou de wereldhandel sneller groeien dan de wereldproductie en zo de markten verschaffen voor het kapitalisme. Deze zomer zorgde echter voor kopzorgen over het wankelen van de Amerikaanse heropleving. Verscheidene factoren lijken erop te wijzen dat er weinig hoop is op een voortgezette en evenwichtige groei. Ten eerste is er de olieprijs. De vraag naar energie steeg enorm de laatste jaren. China verbruikt zoveel olie als ze kunnen vinden voor hun industrie die Amerikaanse en Europese winkels overspoelt met goedkope goederen. Tegelijkertijd wordt het aanbod van olie beperkt door de Amerikaanse bezetting van Irak en het guerrillaverzet als gevolg daarvan, waardoor het leeuwendeel van de Irakese olie-export is afgesneden. En er is te weinig speelruimte in productiecapaciteit om deze problemen tegemoet te komen. Dus stuwden de olieprijzen naar een record.

Het probleem met olie is dat zowel de industrie als de gezinnen niet zonder kunnen voor hun zaken en transport. Als er meer wordt uitgegeven aan brandstof en petroleum, dan blijft er minder over om aan andere zaken uit te geven. Bijgevolg beginnen Amerikanen te besparen in het winkelen. Minder uitgaven betekent lagere verkoopcijfers en uiteindelijk minder winst. Daar ligt het knelpunt. Na de diepe recessie in 2001 verhoogden de Amerikaanse en de Europese zakenwereld hun winsten gigantisch. Dit deden ze door hun werkkracht brutaal te verminderen tot het absolute minimum. Miljoenen Amerikanen verloren hun werk. Bedrijven haalden ook hun winsten door niet te investeren in nieuwe computers, machines, gebouwen enzovoort. Zij spaarden geld en de Amerikaanse gezinnen gaven met geleend geld gemakkelijk geld uit, zodat er meer verkocht werd. In 2003 bedroeg de winstgroei 30 procent.

Vanaf nu lijken de zaken er nochtans niet zo goed voor te staan. Aangezien de bedrijven meer mensen tewerkstellen en meer investeren, gaan de kosten evengoed stijgen. Amerikaanse, Europese en Japanse bedrijven vinden het nog altijd moeilijk om de prijzen te laten stijgen op de wereldmarkt door de concurrentie van lageloonland China. De Amerikanen geven nu ook minder uit in de winkels en door de hoge olieprijzen is er een grote daling in groei van de winsten. De winsten zullen inkrimpen. De regering en de Fed hopen dat de Amerikaanse economische groei blijft voortduren. Zo hoopt Bush dan om het tekort in het budget te verkleinen en Greenspan kan zijn intrestvoeten gaan verhogen (zoals hij voorzichtig aan het doen is) zodat buitenlanders de Amerikaanse economie blijven financieren.

Als de Amerikaanse consument echter minder gaat spenderen en de zakenwereld de investeringen niet gaat verhogen doordat er minder winsten zijn, dan kan dit het einde zijn van het spel. Elke vertraging in de Amerikaanse groei tijdens 2004 en 2005 zal ook de groei raken in Europa (nog altijd zwak) en in Japan (afhankelijk van de export naar de VS). De kapitalistische wereldeconomie steunde ook op de uitbreiding van de wereldmarkten. Tijdens de hoogconjunctuur van de jaren ‘90 groeide de wereldhandel met een gemiddelde van 7 procent, bijna twee keer zo snel als de wereldproductie. Dit zorgde voor steun aan elke nationale kapitalistische economie. Sinds 2001 groeide de handel maar een beetje sneller dan de productie. In 2003 steeg de handel ongeveer 4 procent in vergelijking met een gelijkaardige productiestijging. De grote hoop voor 2004 was een verdubbeling van dit tempo om zo nieuwe vraag te creëren voor de kapitalistische industrie. De hoge stijging van de olieprijzen en de vertraging in Amerikaanse uitgaven kunnen deze hoop op de helling zetten in de volgende zes maanden. En als de handelsgroei afneemt, dan zal de competitie voor markten versterken, waardoor er grotere druk komt op de winsten en zo de investeringen stokken.

De enorme groei voor het kapitalisme in de jaren ‘90 was het resultaat van verscheidene zaken die losstonden van de wereldhandel. Eén zaak was de instorting van het stalinisme, waardoor de kapitalistische regeringen minder moesten uitgeven aan defensie, de belastingen konden verlagen en zo winsten voor de private sector konden stimuleren. Een andere zaak was de zeer lage prijzen voor koper, zink en olie die gebruikt worden in de industrie. De arme landen konden de prijzen niet laten stijgen. Nog een andere zaak was de grote stimulans in de hi-techinnovaties zoals het internet en e-commerce dat de productiviteit verhoogde en de nood verlaagde om teveel arbeid aan te werven. Ten slotte was er ook nog de zware kredietluchtbel.

Alle factoren die het kapitalisme hielpen in de jaren ‘90 zijn er nu niet meer. De kredietexpansie is bijna gedaan. De huisprijzen beginnen te verslappen. In dit tijdperk van het Amerikaanse imperialistisch avontuur stijgen de kosten voor de regering dramatisch. De koopwaren- en olieprijzen halen nieuwe recordhoogtes, terwijl de grote hi-tech productiviteitrevolutie uitgeput is.

Misschien blijft de Amerikaanse kredietluchtbel nog wel een tijdje groeien. Misschien gaat de olieprijs afnemen en verbeteren de zaken in Irak, Noord-Korea en andere ‘hotspots’, waardoor de kosten voor de ‘oorlog tegen het terrorisme’ kunnen dalen. Misschien gaat de wereldhandel sneller groeien en blijft China jaarlijks aan 9 à 10 procent groeien. Maar het risico stijgt dat geen van deze ‘misschiens’ gebeurt. Dat bezorgt kapitalistische investeerders hoofdpijn nu we ten noorden van de evenaar de herfst ingaan.