De laatste jaren staat de Franse arbeidersbeweging voorop in de strijd voor de verdediging van de openbare diensten, arbeidsomstandigheden en pensioenen. Sinds de staking van het openbaar vervoer in 1995, waren miljoenen werkers betrokken in gelijkaardige acties. Een nieuwe stakingsgolf en talrijke betogingen in februari hebben het patronaat, de regering en de staatsinstellingen alweer doen beven. Zo’n 100.000 betoogden in Nice op 5 december naar aanleiding van de Europese Top.

Stakingen in de lift

Op 25 januari trokken tussen 3 à 500.000 mensen de straat op in heel Frankrijk om hun pensioenrechten te verdedigen. Op 30 januari legden de openbare diensten het werk neer voor loonsverhoging en extra jobs om de arbeidsduurvermindering naar 35 uur per week op te vangen. Later brak nog een nationale staking uit in de ziekenhuizen die uitmondde in de grootste mobilisatie van verpleegsters en verplegers sinds 1988. Dagelijks breken sporadisch stakingen uit in zowel de privé als in de openbare diensten. De stakingsstatistieken zullen dit jaar ongetwijfeld hoog boven de cijfers van 1999 uittoren en die lagen al 43% hoger dan in 1998.

Het aantal verloren werkdagen als gevolg van stakingen is – ondanks de onvermijdelijke op- en neergang van deze curve – al zes jaar in stijgende lijn. 1995 vormt duidelijk een keerpunt in de recente geschiedenis van de Franse arbeidersbeweging. Jacques Chirac, de kandidaat van de rechterzijde won de presidentsverkiezingen en stelde Alain Juppé aan als Eerste Minister. Chirac en Juppé waren gehaast om onpopulaire maatregelen te nemen. Toen de beruchte rechtse politicus en minister Alain Madelin een aanval begon tegen de zogenaamde “privileges” van het openbaar ambt werd hij zonder boe of ba tot ontslag gedwongen. De machtige vertegenwoordigers van het patronaat zowel in Frankrijk als internationaal waren bezorgd om deze wending binnen de Franse politiek. Een speculatieve oorlog barstte los tegen de Franse munt. Chirac begreep het signaal, reorganiseerde zijn regering maar hield Juppé wel op de post van Eerste Minister.

Plan Juppé

De voorzichtige aanpak van de vorige regering moest wijken voor het fameuze “Plan Juppé” dat voorzag in een algemene aanval op de verworvenheden van de arbeidersbeweging. De onmiddellijke reactie op dit plan was een 24 urenstaking waarbij 5,5 miljoen ambtenaren het werk neerlegden. Juppé wou Thatcher naäpen, die met haar overwinning op de Britse mijnwerkers een bres had geslagen in de weerstand van andere groepen in de maatschappij, waarop ze een nieuwe aanval kon lanceren. Juppé richtte zijn pijlen op het personeel van het openbaar vervoer en viel hun pensioenen, lonen en algemene werkomstandigheden aan. Deze strategie mislukte. Meer dan twee derde van de bevolking steunt enthousiast de nationale staking van het openbare vervoer. De staking verlamt bijna de hele Franse economie en verplicht Juppé tot een vernederende nederlaag. Vijftien maanden later wordt de rechterzijde uit de regering gestoten.

Gewapend met betere vakbonden en een betere nationale politieke leiding had de Franse arbeidersbeweging al in 1995 de strijd kunnen beginnen tegen het kapitalisme. Ook de miljoenen arbeiders en bedienden die niet aan de staking hadden deelgenomen, werden er toch door geïnspireerd. Miljoenen die zelfs nog nooit in hun leven aan een staking hadden deelgenomen of zelfs geen lid waren van een vakbond, voelden de sterke kracht die verscholen ligt in een gemeenschappelijke strijd. De psychologische impact van deze sociale strijd op de werkende klasse in zijn geheel is ongetwijfeld de belangrijkste factor die het verloop van de gebeurtenissen sinds 1995 in Frankrijk verklaart.

Jospin

De socialistische Eerste Minister Jospin heeft een duidelijk linkser imago dan andere Europese sociaal-democratische leiders zoals Blair en Schröeder, hoewel er eigenlijk geen wezenlijk verschil bestaat tussen hen. Jospin steunde het plan “Juppé” en sinds 1997 probeert hij het door te voeren. Het verschil bestaat erin dat hij aan de macht is gekomen op basis van een massale golf van sociale misnoegdheid en stakingsacties. Na zijn verkiezing in 1997 stond hij oog in oog met een wakkere en strijdbare arbeidersbeweging. In de meest recente stakingen waren vrachtwagenchauffeurs betrokken, evenals hotelpersoneel, gevangenisbewakers, brandweerlui, vliegtuigpiloten en talrijke andere sociale groepen die niet bekend staan voor hun strijdbaarheid. Deze stakingsbeweging kende een voorlopig hoogtepunt in de maart 2000, toen de ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de leraars Jospin verplichtten om zijn tegenhervor-mingen in deze sectoren terug in te trekken. Zuccarelli, Sautter en Allègre, de drie ministers die het meest vereenzelvigd waren met deze onpopulaire maatregelen, kregen de bons. In de nieuwe samenstelling van de regering kregen de communisten meer portefeuilles en werd de leider van de linkerzijde van de Parti Socialiste (Gauche Socialiste) opgenomen.

Radicalisering

In deze stakingen en protestacties waren niet alleen arbeiders of bedienden betrokken. In december en januari verstoorde een zes weken lange staking van advocaten en griffiers de normale werking van het gerecht. Op hetzelfde ogenblik voerden politieagenten actie. De politie heeft in Frankrijk geen stakingsrecht maar in plaats van te werken, deelden ze pamfletten uit waarin ze uitlegden dat ze “niet in staking” waren tegen het gebrek aan personeel enz. Zelfs rechters kwamen in verschillende steden op straat en dit voor de eerste keer sinds de Franse revolutie van 1789! De scherpe draai naar links in het denken van de middenlagen van de maatschappij wordt o.a. geïllustreerd door de massabetogingen van kleine landbouwers en de plotse groei van ‘ATTAC’. Deze organisatie heeft nu al 25.000 leden en ondanks de verwarde mengeling van linkse en reactionaire maatregelen in haar programma, wordt ze gezien als een “antikapitalistische” drukkingsgroep.

Een ander teken van radicalisering van de middenlagen is de zwenking in het kiesgedrag in Parijs. Huurprijzen en het leven in het algemeen zijn zeer duur in de Franse hoofdstad. De meeste arbeidersgezinnen waren in de laatste 30 jaar verplicht om te verhuizen naar de buitenwijken. In de arme buurten vestigden zich niet-Europese migranten, die noch de Franse nationaliteit noch stemrecht hebben. Tien jaar geleden controleerden rechtse partijen alle twintig arrondissementen (de administratieve opdeling van de hoofdstad). Verwacht wordt dat in de verkiezingen van maart de linkerzijde zestien à zeventien arrondissementen in de wacht zal slepen. Tot de arrondissementen die de rechterzijde zou verliezen, behoren onder andere de zeer rijke centrale wijken van Parijs, de Notre Dame Kathedraal, het hoofdkwartier van de politie, en de wijken aan de oevers van de Seine waar de snobs van de “haute société” leven.

Crisis in de partijen

Alle rechtse partijen zijn gesplitst in de afgelopen jaren. Dit geldt ook voor het racistische Front National. De heersende klasse is gedemoraliseerd. De belangrijkste tenoren van de rechterzijde, President Chirac incluis, zijn betrokken in allerlei corruptieschandalen. De strijdbare stemming en de radicalisering van de middenlagen in de maatschappij drukt zich ook uit in de socialistische partij door een sterk toenemende steun voor de linkse oppositionele tendensen. Deze linkse tendensen zagen in de laatste twee jaar hun aanhang op de congressen van de PS stijgen van 10 naar 27%. De communistische partij (PCF) die zich nooit heeft verzet tegen de rechtse politiek van de regering Jospin zwalpt van crisis naar crisis wat zich uitdrukt in een verdere afkalving. Tienduizenden leden hebben de partij in de laatste jaren verlaten. De verkoopscijfers van het partijdagblad L’Humanité zijn sterk gedaald. Tientallen personeelsleden van de redactie werden afgedankt en de kans is groot dat het blad weldra ophoudt te verschijnen. Volgens peilingen zou de PC in de presidentiële verkiezingen van 2002 niet meer dan 8% van de stemmen halen. Sommige peilingen plaatsen het stemresultaat van de PCF zelfs niet boven de 6%.

Economie

De Franse economie is sinds 1997 in een opgaande fase, maar in de laatste zes maanden wijzen alle tekenen op een groeivertraging. De economische groei ging in grote mate ten koste van de arbeidersklasse. Het is waar dat de werkloosheidscijfers gedaald zijn. De officiële cijfers zijn althans verminderd. Maar dit ging gepaard met een massale aangroei van korte termijncontracten, part time werk en een algemene werkonzekerheid. Deze vorm van werkloosheidsdaling heeft geen enkel probleem van de arbeidersbevolking opgelost. De economische groei heeft wel de verschillende symptomen van armoede en sociale ongelijkheid scherper in de kijker gesteld. Nu de economische opgang tekenen begint te vertonen van uitputting staan nieuwe aanvallen op de levenstandaard op de agenda. Met het oog op de recente ontwikkelingen op het sociale en politieke terrein is het duidelijk dat dergelijke aanvallen op een belangrijke weerstand van de georganiseerde arbeidersbeweging zullen botsen.