De komende verkiezingsperiode in Italië belooft ook voor de rest van Europa interessant te worden. Ondanks haar herstel in de tweede ronde van de regionale verkiezingen eerder dit jaar, blijft de gegronde vrees bestaan dat de huidige centrumlinkse regering het niet zal halen op rechts. Dit is niet verwonderlijk wanneer men terugblikt op de afgelopen regeringsperiode. Niet alleen verslechterden de arbeidsomstandigheden, maar het was ook de periode met het laagste stakingscijfer in de Italiaanse geschiedenis.

Het verlies van vertrouwen in de sociaal-democraten en hun ex-stalinistische, nu rechtsreformistische partners, komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het is een gevolg van decennialang heulen met de vijand. Al vanaf haar eerste regeringsdeelname in ’63 was het overduidelijk dat dit met de goedkeuring gebeurde van een deel van de bourgeoisie. Die was tot de vaststelling gekomen dat indien ze haar macht en controle over de arbeiders niet wou verliezen, ze de hulp van een nieuwe partner nodig had, namelijk de socialistische partijleiding.

Wanneer de regering toch drastische verbeteringen doorvoerde zoals in de jaren ’70 was dit vooral onder druk van de basis. In dit radicaal klimaat waren het vaak kleinere vakbonden die, los van de socialistische partijbureaucratie, voor betere arbeidsomstandigheden en een hoger en verzekerd loon ageerden. Net als elders in de wereld had de arbeidersleiding niet durven afrekenen met het kapitalisme. De hervormingen draaiden daarom vaak uit op mislukkingen. De gevolgen hiervan zijn nog steeds merkbaar en zijn verantwoordelijk voor het vertekend beeld van Italië als een “achterlijk en corrupt” land.

Afkeer en ontgoocheling

Het is dan ook niet verwonderlijk dat, na een nieuwe ervaring met een regering die het woord socialisme enkel nog in naam draagt, bij veel arbeiders het wantrouwen heeft plaatsgemaakt voor een terechte afkeer. Spijtig genoeg zien sommigen een alternatief in de rechtse partijen. Naar alle verwachtingen zullen zij bij de komende verkiezingen hier handig op inspelen. Als rechts wint, zal dit vooral het gevolg zijn van het diep gewortelde wantrouwen in de huidige ‘linkse’ regering en het ontbreken van een partij die de belangen van de arbeiders écht behartigt. Maar de gevolgen van zo’n overwinning zullen zeker niet in het voordeel van de arbeidersklasse zijn. De aanvallen op de levenskwaliteit van de Italiaanse arbeider zal eerder in hevigheid toenemen.

Ook op de werkvloer zijn de gevolgen van de ontgoocheling merkbaar. Hoewel in dezelfde periode de lonen met 2% daalden (en in veel gevallen waarschijnlijk meer, aangezien het hier om een officieel cijfer gaat), nam het aantal stakingsuren in de periode tussen ’98 en ’99 met 40% af in vergelijking met de vorige jaren.

Referendum

Toch zou het voorbarig en onterecht zijn de Italiaanse arbeiders als verlamd of apathisch te omschrijven. Bewijs daarvan was de reactie op het referendum van mei jl. Hoewel op het eerste zicht zo’n referendum de democratische inbreng van de burger lijkt te vergroten door hem/haar rechtstreeks bij de besluitvorming te betrekken, blijft bij nader onderzoek van dit beeld nog maar weinig over. Eerder het omgekeerde is waar. In werkelijkheid gaat het hier om een slinkse truc. De vragen zijn zo opgesteld dat de antwoorden altijd in het voordeel van de vraagsteller kunnen worden geïnterpreteerd. Dat de leiding van de twee traditionele arbeiderspartijen dergelijke ondemocratische methodes hanteert, bewijst eens te meer van wie ze de spreekbuis is.

De regering had er op gerekend om op die manier de arbeiders voor hun eigen ondergang te laten stemmen. Zo hoopte ze naast electorale hervormingen ook de rechten van de werknemers aan te pakken, door o.a. de bescherming tegen onwettig ontslag en de verplichte heropname door de werkgever af te schaffen.

Boycot

Maar tegen haar verwachtingen in bleek het Italiaanse proletariaat toch niet zo apathisch te zijn maar verzette het zich actief tegen deze schaamteloze uitverkoop aan de bourgeoisie. De oproep tot boycot van het referendum was zo succesvol dat 70% van de stemgerechtigden er gehoor aan gaf. De nodige 51% om het referendum wetgevende kracht te geven werd niet bereikt. Van de 30% die toch kwam opdagen, bleken zo’n tien miljoen te hebben tegengestemd.

Terecht kan men dit een overwinning noemen, temeer daar geen van de traditionele arbeidersorganisaties de boycot steunden en de vakbondsleidingen enkel vroegen om tegen te stemmen. Deze laatsten wilden zelfs niet eens actief propaganda voeren.

Maar het zou naïef zijn te denken dat de burgerij het hierbij zou laten. Nu al past het parlement zijn beleid aan. Dit was recent te merken aan de privatiseringen in verschillende sectoren van de economie. En eens te meer weet ze een beroep te doen op de partij- en vakbondsbureaucratie om het vuile werk voor haar op te knappen. Onlangs vonden in verscheidene sectoren nieuwe CAO-besprekingen plaats (o.a. de chemie). Ongeveer zeven miljoen arbeiders waren hierin betrokken. De door de vakbonden voorgestelde contracten waren overduidelijk in het nadeel van de arbeiders en zouden bij goedkeuring een kwalijk precedent scheppen. Maar in tegenstelling tot de soms lakse houding in het verleden, gaven de arbeiders zich deze keer niet zonder strijd gewonnen. Een duidelijk voorbeeld is te zien bij de Pirelli-fabrieken te Milaan. Het voorgestelde contract werd bijna unaniem verworpen.

Dit alles bewijst nogmaals dat de Italiaanse arbeidersklasse niet ingedommeld of verrechtst is. Zelfs al komt rechts als overwinnaar uit de stembusslag, dan is dit alleen maar het spijtige gevolg van de door de ‘linkse’ regering gevoerde koers. Toch moet het duidelijk zijn dat de basis van de arbeiderspartijen en vakbonden haar gezonde linkse reflexen niet heeft verloren. Als ze nu ook nog over een leiding zou beschikken met dezelfde reflexen, zouden ze de klassenstrijd voor eens en altijd in hun voordeel kunnen doen overslaan.

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 322 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken