Als ik 's ochtends opsta, mijn schoenen aantrek en de veters strik, vraag ik me vaak af: "Wie heeft die schoenen gemaakt?" En als ik aan tafel zit om te ontbijten, vraag ik me af: "Wie heeft deze tafel gemaakt en wie heeft er op de boerderij gewerkt waar de haver voor mijn pap vandaan komt?" Wanneer ik naar het ziekenhuis moet voor controle, vraag ik me af: "Tot welke klasse behoort de verpleegster?" Je vraagt je misschien af waarom ik mezelf deze vragen stel. Wel, we worden gebombardeerd met het idee dat de arbeidersklasse niet meer bestaat; dat ze is opgeheven en dat we nu allemaal grotendeels 'middenklasse' zijn.

Vooral in het kielzog van de ineenstorting van de Sovjet-Unie in de jaren negentig was het idee in de mode dat de arbeidersklasse en daarmee ook de klassenstrijd niet meer bestond. Artikels, boeken en onderzoeksrapporten werden er vol mee geschreven.

Ook het teruglopen van de klassenstrijd na de hevige jaren 1960-70 leidde tot een verzwakking van de arbeidersorganisaties, een daling van het aantal vakbondsleden en een verlies aan vertrouwen in de hervormingsgezinde en stalinistische partijen die verantwoordelijk waren geweest voor de nederlagen van de arbeidersklasse. Dit had op zijn beurt een effect op veel academici die voorheen naar links neigden. De postmodernistische sociologen Pakulski en Waters geven dit weer toen ze in The Death of Class (1996) schreven:

"Met de afnemende toewijding aan het marxisme, de ineenstorting van het Sovjet-communisme en de tanende aantrekkingskracht van socialistische ideologieën in het Westen, verliest klasse haar ideologische betekenis en politieke centraliteit. Zowel rechts als links laten hun preoccupatie met klassenkwesties varen. Rechts richt zijn aandacht op moraliteit en etniciteit, terwijl kritisch links zich steeds meer zorgen maakt over kwesties als gender, ecologie, burgerschap en mensenrechten. [...] Klassenverschillen verliezen hun vanzelfsprekende en doordringende karakter. Klasse-radicalisme is niet langer in de mode in de intellectuele salons en op universiteitscampussen."

Wat betekent het om tot de arbeidersklasse te behoren?

Veel van de verwarring komt voort uit de definitie van 'arbeidersklasse'. In de academische wereld kijken velen naar opleidingsniveau of inkomen om iemands klasse te bepalen. Maar dit gaat voorbij aan de essentie. Het gaat er niet om naar wat voor muziek je luistert, of je deze of gene roman leest, of je een hoog of laag loon hebt. Arbeidersklasse of proletariër zijn betekent dat je, om in je levensonderhoud te kunnen voorzien, je vermogen om te werken aan iemand anders moet verkopen.

Marx en Engels verwezen in het Communistisch Manifest naar :

"De klasse van moderne arbeiders in loondienst, die geen eigen productiemiddelen hebben en gedwongen zijn hun arbeidskracht te verkopen om in hun levensonderhoud te voorzien."

Arbeiders die aan de lopende band in autofabrieken werken, in kolenmijnen werken of als boekhouder of ontwerper achter een bureau aan een computer zitten, verkopen allemaal hun arbeidskracht.

Wat je klassenpositie bepaalt, is of je de productiemiddelen bezit of niet. De eigenaren zijn de kleine minderheid van kapitalisten en zij betalen op hun beurt lonen aan de miljoenen arbeiders die aan het werk worden gezet om winst te maken voor de kapitalisten. Op basis van deze objectieve criteria zien we dat de arbeidersklasse niet alleen bestaat, maar nog nooit zo groot is geweest, zowel in termen van absolute aantallen als in termen van haar relatieve gewicht in de samenleving.

Geavanceerde kapitalistische landen

Wanneer de postmodernistische denkers van vandaag het hebben over een verkleining van de arbeidersklasse, hebben ze het meestal over de industriële arbeidersklasse, d.w.z. de fabrieksarbeiders in de geavanceerde kapitalistische landen.

Marxisten spreken niet tegen dat het aantal industriële arbeiders in veel geavanceerde kapitalistische landen is afgenomen: van 31 procent van de Europese loontrekkenden in 1970 naar 14 procent in 2017. Of nog: sinds de jaren 1980 is dit aantal in de geavanceerde kapitalistische landen als geheel gedaald van ongeveer 195 miljoen naar 155 miljoen. Dat is een afname van ongeveer 40 miljoen.

Maar dat is slechts een éénzijdig beeld. De arbeidersklasse bestaat niet alleen uit fabrieksarbeiders. Meerwaarde wordt niet alleen in de fabriek geproduceerd, maar in het hele productieproces. Zo draagt een computerprogrammeur ook bij aan de eindproducten die geproduceerd worden voor consumptie. Een transportarbeider is essentieel voor het totale proces, of die arbeider nu grondstoffen uit een mijn vervoert om ze in een fabriek te verwerken, of dat die arbeider elke dag arbeiders naar hun werkplek vervoert.

Er zijn zelfs nog andere sectoren van de arbeidersklasse die niet direct deelnemen aan het industriële productieproces, maar desondanks een belangrijke rol spelen. De overgrote meerderheid van de banen vereist tegenwoordig een bepaald opleidingsniveau, bijvoorbeeld het vermogen om instructies te lezen of om deel te nemen aan een opleiding. Daarvoor zijn leraren nodig die de volgende generatie werknemers opleiden. Wanneer werknemers gewond raken of ziek worden, moeten ze 'gerepareerd' worden en terug in het productieproces worden gebracht. Die verpleger waar ik het eerder over had, zorgt ervoor dat ik weer gezond genoeg ben om verder te werken.

Al deze werkers maken dus ook deel uit van de arbeidersklasse als geheel. Of ze nu in een ziekenhuis, een school of een universiteit werken, ook zij werken voor een loon en zijn geen eigenaar van de productiemiddelen.

De rol van arbeidsproductiviteit

De daling van het aantal productiearbeiders is volledig gelinkt aan de toegenomen arbeidsproductiviteit. Vandaag de dag produceert een veel kleiner aantal industriële arbeiders veel meer dan de enorme aantallen arbeiders in het verleden.

Tussen het midden van de 18e eeuw en de jaren 1980 is de productiviteit van één textielarbeider naar schatting verduizendvoudigd, wat betekent dat één arbeider vandaag een hoeveelheid textiel kan produceren waarvoor twee eeuwen eerder 2000 arbeiders nodig zouden zijn geweest. In de meer recente periode zien we hoe in het decennium 1979-89 de productiviteit in de verwerkende industrie groeide met 4,7 procent per jaar, wat neerkomt op een totale stijging van 50 procent. Dit betekent dat in veel industrieën dezelfde of meer goederen worden geproduceerd, ondanks dat er minder arbeiders in dienst zijn.

In plaats van te wijzen op een verzwakking van de arbeidersklasse, heeft het feit dat minder arbeiders meer produceren in minder tijd hun macht enorm vergroot. Er werken bijvoorbeeld minder arbeiders in de energiesector dan in het verleden. Maar dit verminderde aantal werknemers heeft objectief gezien een immense macht, want ze zouden de hele economie lam kunnen leggen als ze zouden staken. Stel je voor dat de elektriciteits-, gas- en oliearbeiders samen met de waterwerkers zouden besluiten om gecoördineerd te staken. De hele economie zou tot stilstand komen. Dat geeft een beeld van de enorme macht van de arbeidersklasse in onze huidige samenleving.

Wereldwijde arbeidersklasse is enorm toegenomen

Om een volledig beeld te krijgen, is het noodzakelijk om het proces globaal te bekijken. Het kapitalistische systeem is een wereldsysteem en kapitalisten verplaatsen hun investeringen over de hele wereld om hun winsten te maximaliseren. Daarom betekent de sluiting van fabrieken in Europa niet noodzakelijkerwijs een verzwakking van de arbeidersklasse op wereldschaal.

In de laatste 40 jaar het aantal productiearbeiders in de voorheen 'minder ontwikkelde wereld' gestegen van ongeveer 190 miljoen naar meer dan een half miljard. Uit de laatste cijfers blijkt zelfs dat het aantal industriële arbeiders wereldwijd nu in totaal meer dan 700 miljoen bedraagt. Dat is een duizelingwekkende toename. Alleen al in China zijn er 100 miljoen productiearbeiders. China's productiesector draagt nu meer bij aan de wereldwijde productie dan de Verenigde Staten.

In India wordt het aantal werknemers in de verwerkende industrie geschat op ongeveer 55 miljoen. In absolute termen is de Indiase productiesector gelijk aan die van Frankrijk en Italië en groter dan die van Groot-Brittannië.

Om nog enkele voorbeelden te noemen: in Brazilië werken meer dan 8 miljoen mensen in de industrie; in Vietnam ongeveer 12 miljoen; in Mexico ongeveer 10 miljoen.

Dit alles betekent dat de industriële arbeidersklasse wereldwijd nog nooit zo sterk is geweest als nu - een machtige kracht.

Zoals we hierboven al beargumenteerden, bestaat de arbeidersklasse niet alleen uit werknemers in de industrie en zijn er veel andere sectoren die de arbeidersklasse vormen, zoals de diensten-, bouw- of de transportsector. De actieve wereldbevolking bestaat volgend de Internationale Arbeidsorganisatie uit ongeveer 3,6 miljard. Daarvan werken er 1,65 miljard mensen in de dienstensector, 873 miljoen in de landbouw en 758 miljoen in de industrie. Als je daaraan de kinderen van arbeiders (25 procent van de wereldbevolking is jonger dan 15 jaar), hun niet-werkende partners en hun gepensioneerde ouders toevoegt, is het overduidelijk dat de arbeidersklasse niet alleen bestaat, maar ook de overweldigende meerderheid van de wereldbevolking vormt.

Dit zijn de doodgravers van het kapitalisme, zoals Marx uitlegde. De nederlagen van de klassenstrijd in de jaren 1970 stelden de kapitalistische klasse in staat om overal in het offensief te gaan tegen de arbeidersklasse, rechten terug te nemen die ze in de voorgaande periode hadden opgegeven, vakbonden in veel gevallen neer te slaan, de werkdruk te verhogen en grotere hoeveelheden meerwaarde uit de beroepsbevolking te halen.

Onderdeel van dit proces was ook het verplaatsen van investeringen naar gebieden in de wereld waar ze goedkopere arbeidskrachten konden vinden. Dit werd ook gebruikt als een hefboom tegen de georganiseerde arbeiders in de geavanceerde kapitalistische landen. Het was een periode van terugtrekking voor de arbeidersklasse. Maar de keerzijde van dit proces was dat de arbeidersklasse als geheel wereldwijd enorm in aantal toenam. Objectief gezien is de balans van de klassenkrachten dus nog nooit zo gunstig geweest als nu voor de arbeidersklasse.

De mensen aan de top, de kapitalistische klasse en hun serieuze strategen, zijn zich er echter terdege van bewust hoe groot de arbeidersklasse werkelijk is en ze vrezen voor hun eigen toekomst als deze klasse zich bewust wordt van haar eigen kracht.

Het leven leert en de arbeidersklasse wordt langzaam wakker. De wereldwijde arbeidersklasse is een kolos die stilaan in actie komt. Met een revolutionair programma en leiding kan zij het kapitalisme verslaan als een man die een vlieg doodslaat.