De nieuwe wereldrecessie zorgt voor een verhit debat onder burgerlijke economen. De inzet van deze discussie is begrijpen wat de oorzaken zijn van de crisis en welke de meest efficiënte middelen zijn om die te bekampen. Opvallend in dit debat is de terugkeer van een zeker neo-keynesianisme, naar de volgelingen van de theorieën van de beroemde Britse econoom John Maynard Keynes.

Keynes formuleerde zijn ideeëngoed in de jaren ’20 als antwoord op de crisis van het kapitalisme enerzijds en het opkomend communisme anderzijds. Daarbij beklemtoonde hij steevast dat hij het kapitalisme en het liberalisme wou vrijwaren. Hij was dus hoegenaamd geen reformist, hoewel sociaal-democraten zich later vaak op hem zouden beroepen, wat meer zegt over die sociaal-democraten dan over Keynes. Zijn theorieën zouden vanaf de jaren ’30 toegepast worden om de sociale vrede te bewaren.

Keynes legt de crisis uit als gevolg van een “crisis van de vraag”, t.t.z. een vermindering van de consumptie van de bevolking, die leidt tot een vertraagde economische activiteit, een erosie van de winsten en verminderde investeringen. Teneinde de crisis te boven te komen moet de staat dan tussenkomen in de kapitalistische economie door middel van overheidsinvesteringen in grootscheepse openbare werken, subsidies aan bedrijven enzovoort, desnoods ten koste van een verhoogde staatsschuld.

De vrijgevigheid van de staat zou dan positieve gevolgen hebben voor het consumptiegedrag van de bevolking, die meer zou gaan uitgeven. Op deze manier zouden de productieve investeringen weer aangezwengeld worden met een nieuwe economische expansie tot gevolg.

De meest linkse keynesianen stellen een verhoging van de belasting op vermogens voor om de sociale uitgaven te financieren.

Dit botst echter op ernstige beperkingen. De kapitalistische regeringen verkiezen de belastingen op de arbeidersklasse te verhogen met het foefje dat te veel belastingen op de bedrijven de investeringen en dan ook de tewerkstelling schade berokkent. Elke politiek die gericht is op verhoging van de belasting op bedrijven, banken en vermogens zal worden gesaboteerd door een staking van investeringen en een kapitaalvlucht totdat de regering plooit en van koers verandert, zoals de Franse president Mitterand in de jaren ’80 mocht ervaren.

Waarom is er crisis?

Voor het marxisme ligt de oorzaak van de crisis niet bij de onderconsumptie van de massa’s. Paradoxaal genoeg toont de crisis haar neus, zoals we nu kunnen zien, op een hoogtepunt van consumptie bij de bevolking.

Het probleem ligt bij de overproductie van goederen in alle sectoren van de economie, als gevolg van de chaotische kapitalistische productie waarbij tegenstrijdige beslissingen van kapitalisten de economie drijven, i.p.v. deze te plannen volgens de behoeften van de bevolking. De productie van goederen heeft de neiging op een moment van groei sneller toe te nemen dan wat de maatschappij kan verbruiken omdat elke kapitalist zoveel mogelijk winst wil binnenhalen. De overinvestering leidt tot overproductie. De overproductie leidt tot verminderde verkoop en magere winstcijfers. De geïnvesteerde kapitalen keren niet zo snel terug als voordien naar hun bezitters als voordien, wat op zijn beurt dan ook leidt tot verminderde investeringen. Dit zorgt uiteindelijk voor een crisis, t.t.z. terugval van de productie met afdankingen, faillissementen en verminderde lonen als gevolg, wat op zijn beurt zorgt voor een sterke afname van de consumptie.

Het keynesianisme werd al uitgeprobeerd

Het keynesianisme is helemaal niet nieuw. Gedurende meer dan dertig jaar was het de officiële mantra van het kapitalisme van het einde van de Tweede Wereldoorlog tot het einde van de jaren ‘70. Dan werd het keynesianisme zonder veel boe of ba overboord gegooid.

De Tweede Wereldoorlog heeft in Europa en andere delen van de wereld een kolossale vernietiging teweeggebracht van de productiekrachten. Tegen deze achtergrond hebben de reusachtige investeringen zoals het Marshallplan en een openbare schuldopbouw een zekere rol gespeeld in de ontwikkeling van de productiekrachten. Andere redenen hebben meegespeeld, zoals de veralgemeende daling van de douanetarieven, de rol van de US Dollar als universele munt in de internationale handel, de ontwikkeling van nieuwe industrieën, de verdere plundering van de Derde Wereld en boven alles de uitzonderlijke groei van de wereldhandel.

Het is slechts in deze context dat het keynesianisme een rol heeft kunnen spelen. De truc bestond erin dat in een situatie van vernietigde productiekrachten de verschillende nationale staten fictief geld (t.t.z. geld dat geen enkele echte rijkdom vertegenwoordigde) in circulatie brachten zonder inflatie te veroorzaken aangezien het fictieve geld in ‘echt’ geld veranderde door het scheppen van echte rijkdom via robuuste economische groei.

Na enkele tientallen jaren zorgde dit beleid echter voor catastrofale inflatie. De overproductiecrisis van de jaren ‘70 maakte dat het fictieve geld niet veel rijkdom meer voortbracht omdat het niet langer rendabel was te investeren in productiecapaciteit. De overheid hield dus enerzijds de vraag artificieel hoog door overtollige geld in omloop te brengen, terwijl anderzijds de productie (het aanbod) stagneerde. Dat leidde tot galopperende inflatie van de prijzen, die op hun beurt de bedrijfswinsten aantasten, net zoals de lonen.

Vanaf dat moment veranderen de kapitalistische regeringen van politiek, begonnen ze de openbare uitgaven te besnoeien, de sociale zekerheid te ontmantelen en in het algemeen de arbeidsvoorwaarden aan te vallen. Het keynesianisme geraakte volledig in verval.

Keynesiaanse maatregelen bij een overproductiecrisis hebben totaal verschillende gevolgen als bij een crisis veroorzaakt door een vernietigende oorlog. Na een oorlog is er van alles te kort. Bij een overproductiecrisis is er een ‘teveel’ aan productiekrachten, gemeten natuurlijk op de leest van het kapitalisme en niet die van de werkelijke noden van de bevolking. Vandaar dat een beleid dat erin bestaat de openbare uitgaven te vergroten en tekorten op begrotingen toe te laten (de zgn. ‘deficit spending’), er helemaal niet in slaagt de economie uit het slop te halen. De markten zijn verzadigd met goederen. Meer geld in de markt pompen, verre van de economie te ‘kickstarten’ zorgt voor een prijzeninflatie.

Japan

Japan is als het ware een schoolvoorbeeld van het falen van het keynesianisme. Gedurende meer dan tien jaar heeft de Japanse staat miljarden yen gepompt in de economie zonder dat deze het minste teken gaf van ernstige heropleving. Japan kent sindsdien een stagnatie van zijn economie, die nu al voor de vierde keer in recessie duikt. Indien deze massale injectie van geld in de Japanse economie niet voor inflatie heeft gezorgd, dan is dat omdat heel Azië verzadigd is met talloze goederen en door de hoge schuldenlast waarmee de Japanse bedrijven en gezinnen opgestapeld zitten. Deze schuldenlast heeft gezorgd voor een bruuske inzinking van de consumptie in de laatste jaren. Gecombineerd met een aanhoudende overproductie van goederen (m.a.w. dalende vraag bij overaanbod) resulteert dat in deflatie, d.w.z. een moordende prijzenslag.

De beperkte economische activiteit dient hoofdzakelijk om de ‘excessen’ van de jaren ‘80 te betalen. Dit verklaart waarom er geen fundamenteel herstel is in het land van de Rijzende Zon. Bovendien beperkt het opgestapelde begrotingstekort de voortzetting van een keynesiaans beleid. Vroeg of laat zal dit zich tegen de Japanse arbeidersklasse keren wanneer de regering zal beslissen de sociale uitgaven te snoeien teneinde de bergenhoge schulden terug te betalen.

Zo eindigen alle keynesiaanse verhalen.