193680 jaar geleden kwam het 'Front populaire' in Frankrijk aan de macht. Het eerste wat de nieuwe regering bij haar aantreden deed was de 40-uren week stemmen en twee weken betaald verlof voor iedereen invoeren. De regeringsvorming ging ook gepaard met stakingen en bezettingen over het gehele land. Geen wonder dat het ‘Front Populaire’  in het collectief geheugen van de arbeidersklasse geassocieerd wordt met sociale hervormingen en de indrukwekkende mobilisatie van de arbeidersbeweging. Daarom is het meer dan terecht dat we de moed en het doorzettingsvermogen van deze arbeiders herdenken. Eén van de mooiste pagina's uit de geschiedenis van de klassenstrijd werd toen geschreven.

De volgende bladzijden waren echter bij lange zo rooskleurig niet. Na twee en een half jaar aan de macht moest het 'Front Populaire' plaatsmaken voor een rechtse coalitie waardoor de meeste sociale verworvenheden werden teruggeschroefd. Eén jaar later werd de arbeidersklasse zelfs verstikt onder het Pétain-regime en de Nazi-bezetting. Hoe is het mogelijk dat het zo gelopen is? Hoe komt het dat de revolutionaire impulsen van 1936 niet uitmondden in een nieuwe maatschappijvorm, waar miserie en uitbuiting weggeveegd was? Het is noodzakelijk hierop een antwoord te formuleren. Voor iedereen die zich als taak gesteld heeft de wereld te verbeteren zijn er belangrijke lessen te trekken uit de opkomst en de ondergang van het ‘Front Populaire’.

Na de eerste wereldoorlog herviel het kapitalisme terug in een organische crisis die in zich de kiemen droeg van de volgende wereldbrand, WOII. De economische depressie ondermijnde niet alleen de materiële basis van het reformisme, maar ook die van de parlementaire democratie. De klassentegenstellingen verscherpten, waardoor de tijd rijp was voor revoluties en contrarevoluties. Zowel het offensief van de Spaanse arbeiders als de onderdrukking van de Duitse arbeiders onder het nazisme zijn hier voorbeelden van. Ook in Frankrijk plaatste de impasse van het kapitalisme de arbeiders op korte termijn voor de keuze: machtsovername of reactionaire dictatuur?

Hoe reageerden de arbeidersorganisaties en welke positie namen ze in toen deze situatie zich in Frankrijk voordeed? De socialistische partij (SFIO) sloot de ogen voor de crisis en haar gevolgen. Zij beleden het omverwerpen van het kapitalisme enkel in woorden, niet in daden. Haar politiek was gebaseerd op de graduele en vreedzame omverwerping van het bestel ten voordele van een linkse parlementaire meerderheid. Deze politiek was in Duitsland al op een nederlaag uitgedraaid, maar Léon Blum, de leider van de SFIO, bleef koppig vasthouden aan de overtuiging dat Frankrijk niet te vergelijken was met Duitsland en dat er in Frankrijk geen revolutionair offensief nodig was om een einde te stellen aan ellende en werkloosheid.

Langs de andere kant hebben de leiders van de Franse communistische partij (PCF) tot 1934 de politiek van de ‘derde periode’ gevolgd. De SFIO werd als sociaal fascistisch beschouwd en elke vorm van samenwerking met de socialisten was uitgesloten. Dezelfde tactiek werd in Duitsland toegepast door de machtigste communistische partij van de Derde Internationale. De arbeidersbeweging werd hierdoor hopeloos verdeeld waardoor Hitler gemakkelijker aan de macht kon komen. Niet alleen de ‘sociaal fascistische’ SPD verdween, de gehele arbeidersbeweging werd vernietigd! Zo ver ging de ontsporing van de Derde Internationale toen! Dit was grotendeels het gevolg van de ontwikkelingen in het geïsoleerde en achtergestelde Rusland. De Sovjet Democratie die ingevoerd werd door de oktober revolutie was bezweken onder de dominantie van de opkomende parasitaire kaste van de bureaucratie.

Het Front Populaire

Het Front Populaire was een alliantie van drie partijen: de PCF, de SFIO en de ‘Parti Radical’. Dat er een samenwerking mogelijk was tussen de PCF en de SFIO betekende dat de theorie van het sociaal fascisme werd opgegeven door de Communistische partij. Hoe valt dit uit te leggen?

Ondanks alle politieke vergissingen konden de leiders van de PCF en de Derde Internationale onmogelijk de gebeurtenissen negeren die in Duitsland tot een catastrofe geleid hadden. Ze hadden er geen enkel belang bij om het fascisme te zien overwinnen in Frankrijk. Het was echter niet de houding van Thorez (leider van de PCF) of van Dimitrov (leider van de Derde Internationale) die voor de samenwerking zorgden, maar de enorme druk van de massa’s die naar eenheid in de arbeidersbeweging streefden.

Op 6 februari 1934 probeerde een fascistische betoging op te stappen naar het parlement. De aanvaring met de ordediensten leidde tot 17 doden en de val van de regering. Als reactie op deze gebeurtenissen riepen de vakbonden en de linkse partijen op tot een algemene staking op 12 februari. De staking was een groot succes, gezien de leden van de PCF en van de socialistische partij zich vol enthousiasme samen verzamelden op de ‘Place de la Nation’. Hierdoor werden de leiders van de PCF voor een voldongen feit geplaatst. Het waren de arbeiders zelf die de theorie van het sociaal fascisme als het ware ten grave droegen!

Twee partijen vormden al een eenheid, maar het Front Populaire bestond er uit drie. Waarom werd de Parti Radical mee uitgenodigd? De voornaamste reden hier is het pact dat tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie getekend werd in Parijs op 2 mei 1935. Dit pact bleef niet zonder gevolgen voor de PCF, die verplicht werd om het Franse imperialisme te verdedigen. Het officiële bericht van het Russische ministerie van buitenlandse zaken was: ‘Stalin begrijpt en keurt de politiek van nationale verdediging van Frankrijk goed.’

Deze politiek was in volle tegenspraak met de principes van het revolutionaire internationalisme. Ten tijde van Lenin zou het onmogelijk geweest zijn dat een akkoord met een imperialistische regering- zoals die gesloten met Duitsland in 1918 in Brest-Litovsk- vergezeld werd door een steunbetuiging aan de politiek gevoerd door diezelfde imperialistische macht. Maar in 1935 verkondigde de leiding van de Derde Internationale aan de Franse arbeiders dat het niet meer de bedoeling was om de Franse kapitalistische elite omver te werpen, maar om er mee samen te werken. De alliantie van de linkse partijen met de Parti Radical was het instrument van deze collaborerende politiek.

Le Parti Radical

De leiders van de SFIO en van de PCF rechtvaardigden hun samenwerking met de Parti Radical door te stellen dat het noodzakelijk was om de middenklasse (kleine boeren, zelfstandigen, kleine handelaars) aan zich te binden. Gezien het electoraat van de Parti Radical uit de middenklasse bestond was de keuze vlug gemaakt. In realiteit was de 'Parti Radical' niet de partij van de middenklasse, maar eerder de vertegenwoordiger van de kapitalistische klasse. Deze laatsten gebruikten de Parti Radical om de middenklasse te onderwerpen aan het dictaat van het groot kapitaal. Trotski zei over de 'Parti Radical':

« Het is het politieke apparaat van het imperialisme voor de uitbuiting van de middenklasse», of zelfs «de linkerzijde van het financieel kapitaal». Door samen te werken met deze partij werd geen verbond gesloten met de middenklasse maar met de grote kapitalisten, wiens belangen door de ‘Part Radical’ verdedigd werden.

Wanneer een alliantie met een kapitalistische partij wordt aangegaan, dan is het logisch dat het programma op maat van het kapitaal geschreven wordt. De radicalen verzetten zich tegen alle maatregelen die ingingen tegen de belangen van de '200 families' die de touwtjes van de nationale economie in handen hadden. De radicaal Daladier schreef: 'Het programma van het Front Populaire houdt geen enkel artikel in dat de belangen van om het even welke burger verstoort, noch het spaargeld bedreigt en ook niet de gezonde Franse arbeid’. Het was kenschetsend dat de enige nationalisatie die in het programma vermeld stond die van de militaire industrie was.

De samenwerking van de linkerzijde met de Parti Radical was in totale tegenspraak met de gehele dynamiek van de situatie. De crisis van het kapitalisme en de verscherping van de klassentegenstelling gingen gepaard met een toenemende polarisatie in de maatschappij, zowel naar links als naar rechts. De arbeidersklasse bewoog zeer snel naar links en de middenklasse op haar beurt verliet de Parti Radical ten voordele van links, rechts of extreemrechts.

Dat kwam tot uiting bij de eerste ronde van de verkiezingen in april 1936. De SFIO behield haar score van 1932, ondanks de splitsing van de rechtsgezinde groep van de neo-socialisten. De PCF ging van 780.000 naar 1.470.000 stemmen, terwijl de radicalen meer dan 500.000 stemmen verloren. Ondanks alle hulp die door de socialistische en communistische leiders gegeven werd aan de radicalen, beslisten de arbeiders en een belangrijk gedeelte van de middenklasse om de radicale partij af te straffen door hun stem aan de Communistische partij te geven.

De tweede ronde gaf een absolute meerderheid aan het Front Populaire. De PCF ging van 10 naar 72 zetels, de SFIO van 97 naar 147 en de radicalen zakten van 159 naar 116 zetels. Doordat de SFIO de belangrijkste parlementaire groep van het Front Populaire was mocht hun leider, Leon Blum, regeringshoofd worden. Maar in plaats van het onmiddellijke ontslag van de zittende regering op te eisen, besliste Léon Blum om hen een ‘grondwettelijk uitstel’ te geven van een maand. Het was een manier om aan de arbeiders duidelijk te maken dat de wetten van de kapitalistische republiek gerespecteerd zouden worden. De massa antwoordde met een ongekende revolutionaire mobilisatie.

Het revolutionaire offensief

Er waren veel voortekenen die de stakingsgolf van mei-juni 1936 aankondigden. Bijvoorbeeld de arbeiders van de legeropslagplaatsen van Brest en Toulon die zich verzetten tegen de vermindering van hun salaris. Gelijkaardige protesten vonden ook plaats in Limoges, in september 1935.

Op 11 mei 1936 brak een staking uit in de fabriek Brequet in Le Havre: 600 arbeiders bezetten het gebouw. Op 13 mei was het de beurt aan de arbeiders van Latécoère, in Toulouse, om hun fabriek te bezetten. Op 14 mei zijn het de arbeiders van de fabriek Bloch in Courbevoie die een staking uitriepen. De volgende dagen vermenigvuldigen de stakingen met bezetting zich in de metallurgie van de regio van Parijs. Op 24 mei verzamelden zo’n 600.000 mensen naar aanleiding van de herdenking van de Communards op het kerkhof van Père Lachaise. De Radicalen vielen op door hun afwezigheid. Vanaf 2 juni breidde de stakingsbeweging zich uit tot alle andere sectoren en verspreidde zich over het gehele land. In een tijdspanne van 15 dagen, werd de revolutionaire microbe doorgegeven aan meer dan 2,5 miljoen arbeiders.

Wanneer niet enkel de voorhoede van de arbeidersklasse, maar ook de meer inerte lagen in beweging komen, kan een staking zoals deze een eerste stap naar een revolutionaire beweging zijn. De betekenis van de bezettingen was de kapitalisten niet ontgaan: het betekende een directe aanslag op het heilige privé-eigendom, dat in de ogen van de arbeiders ophield heilig te zijn. De arbeiders toonden dat ze meesters van hun eigen lot wilden zijn, terwijl ze vroeger alleen maar slaven waren. De vraag werd openlijk gesteld: wie moet de economie controleren? De kapitalisten of de arbeiders? In een dergelijke context had een echte revolutionaire partij kunnen ijveren voor de oprichting van arbeidersraden. Via een netwerk van deze arbeidersraden, georganiseerd van het lokale tot het nationale niveau, zou de nationalisering van de economie gestalte kunnen krijgen.

Wat deden de PCF, de SFIO en de CGT? Hun basismilitanten, voornamelijk die van de PCF en de CGT, waren grotendeels actief in de beweging. Maar hun leiders vielen, net zoals de kapitalisten, ten prooi aan paniek. Op 3 juni, zelfs voor het opnemen van zijn functie als minister van binnenlandse zaken, luidde de boodschap van de socialistische afgevaardigde Roger Salengro voor de Assemblée als volgt: ’ Dat de organisaties die als missie het leidden van de arbeidersbeweging hebben hun taak vervullen. Dat ze een einde stellen aan deze onrechtvaardige periode van agitatie. Ik heb mijn keuze tussen orde of anarchie gemaakt. Ik zal er alles aan doen om de orde te behouden tegen de anarchie.’ Volgens hem was de orde dus de kapitalistische anarchie en was de anarchie de strijd voor een socialistische orde!

De leiders van de PCF, die zich geëngageerd hadden om de regering Blum onvoorwaardelijk te steunen, deden er alles aan om de orde gevraagd door Salengro en de radicale leiders terug in te stellen. In samenwerking met Léon Jouhaux, de leider van de herenigde CGT, decreteerde Maurice Thorez dat de doelstellingen van deze beweging puur economisch waren en dat alle andere interpretaties provocaties waren of het werk van onverantwoordelijken. In de nacht van 7 op 8 juni tekenden de vertegenwoordigers van het patronaat het Matignon Akkoord dat onder andere de 40-uren week, twee weken betaald verlof en een verhoging van de lonen van 7 tot 15 percent omvatte. Nadien verklaarde Thorez: ‘Een staking moet kunnen gestopt worden eens de eisen ingewilligd zijn.’ Maar op hetzelfde ogenblik ontstonden nieuwe stakingen met bezetting, onder andere in de grootwarenhuizen van Parijs. De leiders van de CGT, SFIO en de PCF slaagden er echter in om de beweging te beperken tot de economische eisen. De staking verloor aan slagkracht, maar in sommige gevallen besliste het Front Populaire toch om de politie in te schakelen om de beweging en de ‘wanorde’ te stoppen.

De contrarevolutie steekt de kop op

Vaak wordt er gezegd dat de stakingen van mei-juni 1936 uitgelokt werden door de hoop die de arbeiders in het Front Populaire gesteld hadden na haar electorale overwinning. Het zou realistischer zijn te stellen dat de arbeiders net in staking gingen omdat ze een gebrek aan vertrouwen hadden in het Front Populair om de patronale weerstand te breken. De massa wantrouwde de radicalen en ze wou op haar manier het Front Populaire helpen om de juiste beslissingen te nemen tegen de kapitalisten. De leiders van het Front weigerden echter resoluut alle hulp. Maar door toegevingen af te dwingen die veel verder gingen dan het programma van het Front Populaire heeft de arbeidsklasse nogmaals aangetoond dat ingrijpende hervormingen steeds het bijproduct zijn van revoluties.

De heersende klasse heeft slechts concessies gedaan omdat ze vreesde alles te verliezen. Nadat de revolutionaire golf voorbij was, hadden ze nog steeds de controle over de economie. Daarvan maakte ze gebruik om terug te nemen wat ze voordien had gegeven. De parlementaire werking- met haar senaat, bureaucratische administratie enz.- gaf haar de mogelijkheid om de acties van de regering te saboteren. De kapitaalvlucht bedreigde de regering Blum met bankroet. Door de druk ging de regering overstag en voerde een devaluatie van de munt door, waardoor de inflatie steeg. Op die manier werden de loonsverhogingen die in 1936 toegekend waren al vlug teniet gedaan.

Doordat de regering zich niet bezig hield met de economische macht van de heersende klasse, werd ze zelf machteloos. Met als gevolg dat ze in juni 1937 ontslag moest nemen. De volgende regeringen werden steeds rechtser. De stakingen werden onderdrukt, onder andere de staking die in november en december 1938 plaatsvond als reactie tegen de poging van de regering Daladier om de 40 uren week in vraag te stellen. Gedemoraliseerd en geparalyseerd door haar eigen leiders, werd de arbeidersbeweging meegesleurd in de richting van de oorlog en uiteindelijk geatomiseerd door het Pétain-regime.

'Socialistische revolutie of reactionaire dictatuur' waren de perspectieven opgetekend door Trotski. De reactie heeft het gewonnen: één van de grootste revolutionaire bewegingen die Frankrijk ooit gekend heeft eindigde in een verschrikkelijke nederlaag. De arbeidersbeweging heeft moeten wachten tot de opstand tegen de Duitse bezetting, in augustus 1944, om zich te herstellen van deze slag en terug vertrouwen te hebben in haar eigen kracht.