Vijftig jaar geleden daverde België gedurende 35 dagen op zijn grondvesten. De algemene staking van ’60-’61, ook gekend als de staking van de eeuw, was niet gewoon een interprofessioneel sociaal conflict of een veralgemeende werkonderbreking van vijf weken.
Trotski merkte ooit op dat niets de wil van de arbeidersklasse om de maatschappij te veranderen kan tegenhouden. Gefrustreerde pogingen van de arbeidersbeweging om na de Tweede Wereldoorlog de maatschappij te veranderen, leidden in 1950 naar aanleiding van de Koningskwestie tot een eerste ernstige regimecrisis. Het was het begin van een langzame radicalisering. Een radicalisering die parallel liep met de veroudering van de Belgische economische structuur. De aanzet ervoor kwam voort uit de aftakeling van de economie van de Waalse regio en de recessie van 1957. De arrogantie en bijziendheid van de burgerij leidden via de Eenheidswet uiteindelijk tot een enorme sociale uitbarsting.
Economisch feodalisme
Een journalist van Le Monde stelde vast dat “men waarschijnlijk naar Japan moet gaan, en zelfs het vooroorlogse Japan, om een dergelijke (economische) organisatie terug te vinden”. Georges Staquet, ABVV-delegee in de staalnijverheid van Charleroi, verwoordde het op zijn manier: “We werkten nog met transformatoren van 30 ton.” De cijfers liegen er dan ook niet om. In de periode van 1957 tot 1960 groeide de economie met slechts 1,6 procent tegenover 8,8 procent in de rest van de EEG! Sinds 1947 was de actieve bevolking teruggelopen met 9.000 eenheden. Van 1948 tot 1958 gingen 244 bedrijven over kop, de steenkoolnijverheid die de economie bleef overheersen buiten beschouwing gelaten. Spitssectoren zoals de chemie waren een triest lot beschoren. Hun aandeel in de investeringen als deel van het BNP bedroeg van 1954 tot 1958 maar 15,4 procent. In Frankrijk was dat in diezelfde periode 17,6 procent, in Italië 20 procent en in West-Duitsland 21,7 procent. Ook de overheidsinvesteringen bleven achterwege. Na een periode van reële loonsverhogingen na de oorlog, stegen de lonen vanaf 1948 trager dan in de buurlanden. In 1960 bedroegen de onrechtstreekse belastingen 60,8 procent van de fiscale ontvangsten van de staat. De grootste holding, de Société Générale, ontsnapte aan belastingen en boekte een nettowinst van 510 miljoen Belgische frank.
Bovendien onderging de BSP (Belgische Socialistische Partij, de toen nog eengemaakte Socialistische Partij) lijdzaam het economisch verval en aanvaardde de logica ervan. Tegen deze achtergrond manifesteerde zich de politieke en syndicale radicalisering in de jaren 1950. Op de ABVV-congressen van 1954 en 1956 waren de stellingen van nationaal secretaris André Renard zeer populair. De lijvige brochure “Holdings en economische democratie” maakte met cijfers, statistieken en analyses bewust, wat vele arbeiders al wisten en aanvoelden. De Belgische burgerij was een uitermate parasitaire en conservatieve klasse. Ze kon de maatschappij niet meer verder ontwikkelen.
‘Structuurhervormingen’
De holdings hielden de economie in hun greep. De dominerende ‘200 families’ versmachtten elke vooruitgang. De economie moest gereorganiseerd worden. Hieruit kwamen de befaamde ‘structuurhervormingen’ voort. Ze waren gericht op het vergroten van het nationaal inkomen en een betere verdeling ervan. De belangrijkste elementen waren: soepele planning van de economie, nationalisering van de energiesector, controle op de holdings en coördinatie van de kredietsector.
Het programma van structuurhervormingen was vergelijkbaar met wat door de tendensbladen Links en La Gauche werd voorgesteld in de BSP en de programma’s van de internationale linkerzijde in Frankrijk, Groot- Brittannië en Italië. De bladen Links en La Gauche populariseerden de ‘structuurhervormingen’ in de BSP en noemde deze hervormingen stappen in de richting van het socialisme. Zoals Jacques Yerna , de voormalige ABVV-secretaris van Luik stelde, waren deze structuurhervormingen echter “vaag en dubbelzinnig”. Enerzijds werden voorstellen gedaan die het kapitalisme zouden verbeteren en moderniseren. Het leek of men het systeem beter wou beheren dan de kapitalisten zelf. Anderzijds ging het om een reeks eisen – eigenlijk overgangseisen – die het kapitalisme in vraag stelden. Indien deze eisen uitgedragen werden door de arbeidersbeweging konden ze, verbonden met de reële klassenstrijd, brede lagen van de bevolking bewustmaken van de noodzaak de kapitalistische maatschappij om te vormen in een socialistische.
Het programma van structuurhervormingen en de propaganda ervoor zou de staking van ’60-’61 een offensief karakter geven. “Indien we de terugtrekking van de Eenheidswet bekomen, zal dat maar van relatieve waarde zijn. Onze economie zal blijven kampen met problemen, indien we die niet oplossen zal er geen welvaart zijn. Wij zullen onze eisen dus tot het einde moeten doorduwen”, aldus André Renard. Vijftien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog waren de verhoopte radicale veranderingen uitgebleven en begonnen arbeiders en een deel van hun leiding te zoeken naar een wetenschappelijk programma om de maatschappij te veranderen. Ondanks de beperktheden, de onvolledigheid en de verwarring van het programma van structuurhervormingen, beschouwden de meest bewuste militanten in Vlaanderen en Wallonie het als een programma voor maatschappijverandering.
De spieren spannen
Op de 1-meibetoging van 1949 in Verviers, op de vooravond van de Koningskwestie, zei Renard: “Indien wij de algemene staking moeten uitroepen, dan zullen we niet tegen de koning staken maar voor sociale doelstellingen. De staking zal het regime zelf in vraag stellen en ze zal opstandig zijn.” Elf jaar later verklaarde Renard in Luik i.v.m. de regeringsplannen: “Indien binnen de twee maand de onderhandelingen niets opleveren zal dit land zich in een klimaat van sociale revolutie bevinden.”
In de bedrijven radicaliseerde de strijd zich ook. In 1957 gaan 200.000 metaalbewerkers in staking. Twee jaar later liggen de Antwerpse dokken en haven plat. 25.000 Gentse textielarbeiders staken tegen de werkloosheid en 150.000 mijnwerkers komen in verzet tegen de sluiting van hun mijnen. Op 29 januari 1960 roept het ABVV een 24-urenstaking uit voor dringende economische structuurhervormingen. 30.000 overheidsambtenaren betogen voor stakingsrecht. In de Borinage breken nieuwe stakingen tegen de mijnsluitingen uit.
De “Ongelukswet”
Op 29 mei 1960 viert de BSP haar 75ste verjaardag. De betoging in het centrum van Brussel duurt vijf uur! Op het einde ervan telt men 150.000 aanwezigen, een duidelijk machtsvertoon. Op 27 september van datzelfde jaar kondigt eerste minister Gaston Eyskens, vader van de niet minder arrogante Mark, de Eenheidswet aan. Officiël draagt ze de naam “Wet op de economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel”. In de volksmond wordt het de “ongelukswet”. De meeste kranten verwerpen de Eenheidswet. Het christelijke weekblad La Relève, dat de wet verdedigt, moet in een editoriaal toch toegeven dat het ontwerp “noch een precieze sociale vooruitgang, noch een concrete economische expansie” inhoudt.
De BSP verwerpt de wet en stemt tegen in het parlement. Binnen het ABVV klinken de argumenten van de rechterzijde als een echo van de ACV-standpunten. Louis Major, algemeen secretaris en Dore Smets van de Algemene Centrale Bouw, stellen dat er geen syndicale actie gevoerd kan worden met een politiek doel. Georges Debunne van de ACOD (de Algemene Centrale van de Openbare Diensten) stelt echter een algemene staking van onbeperkte duur voor. André Renard verdedigt een motie voor een 24-urenstaking in januari 1961 en een referendum voor een algemene staking. Op het nationaal comité van het ABVV op 16 december 1960 wordt de motie verworpen. 48,5 procent tegen, 46,5 procent voor.
De Grote Staking
Paradoxaal genoeg was dit het signaal voor de arbeiders om spontaan in actie te komen. De ACOD en de mijnwerkerscentrale zijn de enige centrales die officieel de algemene staking uitroepen. De staking begint bij de openbare diensten en breidt snel uit naar de privésector, zowel in Vlaanderen als in Wallonië.
André Renard krijgt de leiding in handen geduwd. Louis Major en de rechterzijde willen niets leiden, integendeel. Als ook de Antwerpse dokwerkers het vuur aan de lont steken, verklaart Louis Major in het parlement slijmerig: “Mijnheer de Eerste Minister, wij hebben met alle middelen gepoogd, zelfs met de hulp van de patroons om de staking tot één beroepssector te beperken.” Het ACV doet niet mee, maar op vele plaatsen lopen ACV-leden over naar de socialistische bond. In de eerste week van de staking is de ACV-leiding verlamd. Afgeschrikt door een eventuele reactie van haar basis kijkt ze passief toe. In de tweede week organiseert ze actief de werkwilligen en de stakingsbrekers, hand in hand met de bazen.
Gedurende de eerste weken is de regering verlamd. Op het hoogtepunt van de staking, na twee weken, hebben zowat 1 miljoen arbeiders het werk neergelegd, van Oostende tot in het uiterste puntje van Luxemburg. De arbeidersklasse toont wie de macht heeft in het land en drukt haar wil uit voor sociale hegemonie. Op dat ogenblik is de Eenheidswet niet alleen een verwerpelijke wet die in vraag wordt gesteld. Objectief gezien is er een toestand van dubbele macht ontstaan. De regering en de burgerij hebben de controle verloren. De economie kan geen vin verroeren zonder de toestemming van de stakers. Op talrijke plaatsen in Wallonië organiseren de stakerscomités het transport. Geen auto, motorfiets of vrachtwagen verplaatst zich zonder syndicale toelating.
Dubbele macht
Een toestand van dubbele macht is er ook een van dubbele onmacht. Het is een patsituatie die niet eeuwig kan blijven duren. Op zo’n ogenblik worden arbeidersleiders, politieke en syndicale organisaties en hun programma’s op de proef gesteld. Ofwel gaan de arbeiders en hun gezinnen samen met de kleine middenstand over tot de organisatie van de macht, die ze in de praktijk al hebben. Ofwel zakt de beweging in elkaar door politieke ontmoediging, verdeeldheid en verwarring en valt ze ten prooi aan de slagen van de repressie. De regering en de klasse die ze vertegenwoordigt neemt dan opnieuw de teugels in handen.
Tijdens de staking was er veel discussie over verharding van de actiemiddelen. Een van die middelen, vooropgesteld door André Renard maar nooit toegepast, was het niet meer onderhouden van de machines. Op verschillende ogenblikken werd gedreigd om de hoogovens volledig stil te leggen. De gevolgen voor de economie zouden catastrofaal geweest zijn. Deze dreiging illustreert duidelijk dat Renard de machtsovername niet centraal stelde. Het kwam er niet op aan om het onderhoud van installaties op te geven. Het was vooral nodig stakingscomités om te vormen tot comités voor de organisatie, controle en het beheer van de productie, handel, transport en administratie. Strijdcomités moesten zo omgevormd worden tot organen voor de organisatie van de macht. Macht die ze feitelijk al in handen hadden. Niet het stopzetten van het onderhoud, maar het heropstarten van de productie onder nieuwe machtsverhoudingen was aan de orde. André Renard koppelde deze dreiging wel aan de oproep voor een Mars op Brussel. Een dergelijke mars zou een verenigend effect gehad hebben op de arbeidersklasse in Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Renard gaf echter voorrang aan de ‘Waalse terugplooi’. In een toespraak tijdens de staking, zei hij “het woord revolutie krijgt nu zijn echte waarde”. Het bleef echter bij woorden. Er kwamen geen daden om de “waarde van het woord revolutie” te concretiseren.
Renard was op dat moment een centrist (centrisme slaat op politieke leiders of stromingen in de arbeidersbeweging die een middenpositie proberen in te nemen tussen marxisme en reformisme). Hij ging ver in de richting van een sociale omvorming, maar haakte af voor de beslissende strijd. Hij bezat noch het programma, noch de perspectieven voor een socialistische maatschappij.
Indien georganiseerde marxisten in de BSP en het ABVV aanwezig waren, zouden ze hem in alle linkse stappen gesteund en vooruit geduwd hebben. Ze zouden hem en zijn aanhang voorstellen hebben gedaan om te verwezenlijken waarover hij het in zijn toespraken had. Maar de staking werd halverwege uit haar baan geduwd en belandde uiteindelijk in communautair vaarwater.
Le “repli Wallon”
De staking was op nationaal vlak begonnen. Het is juist dat het zwaartepunt ervan in de Waalse industriebekkens lag, maar steden als Gent, Antwerpen, Brugge en Oostende waren nog altijd in staking toen Renard de doelstelling van de staking ruilde voor het federalisme. Het terugplooien van de staking op Wallonië (“le repli Wallon”) was niet enkel het gevolg van het ACV-overwicht in Vlaanderen (het ACV staakte niet), maar ook het resultaat van een bewuste zet van Renard en de Coordination des Régionales Wallonnes de la FGTB. Renard was niet alleen een Waalse leider maar ook een nationale leider. In Antwerpen werd hij enthousiast onthaald door duizenden stakers. In de voorbereidende campagne (“Waarheid”) in Luik, sprak op tien meetings in de stad altijd een Vlaamse syndicalist... in het Nederlands! Het gepredikte politieke en syndicaal federalisme werd niet zomaar aanvaard in Luik en nog minder in Charleroi. Jacques Yerna, toenmalig ACOD-secretaris van Gazelco (de energiesector), zei dat hij deze zwenking betreurde. In Charleroi stuitte de koerswijziging op verzet van de metaalbewerkers. Ernest Davister, toenmalig voorzitter van de Centrale van de Metaalbewerkers van Charleroi, sprak als volgt: “We zijn in staking gegaan tegen de Eenheidswet. Volgens de metallo’s van Charleroi was de wijziging van de doelstellingen tijdens de staking bedrog t.o.v. de arbeiders... Wij hebben enerzijds de arbeiderseenheid willen bewaren en anderzijds gepoogd elk risico te verhinderen dat er een Waals nationalisme zou ontstaan dat even gevaarlijk zou geweest zijn als het Vlaams nationalisme.” (Le Soir, 21/12/90).
Gevolgen
Nu stelt de Waalse intergewestelijke van het ABVV de “staking van de eeuw” voor als een staking voor federalisme. Het is juist dat op het einde van de staking en daarna veel Waalse arbeiders geen perspectief meer zagen voor een eengemaakte nationale strijd. Daarom werden ze aangetrokken tot het federalisme. Dit had vermeden kunnen worden. Een intense campagne in Vlaanderen door Waalse arbeiders gedurende de eerste tien dagen van de staking, zou de staking een andere wending kunnen hebben geven. “Renard wou een nationale staking en heeft er een Waalse staking van gemaakt”, zegt Georges Debunne hierover (Vechten voor onze rechten, uitg. Kritak). Het is niet genoeg een nationale staking te willen te bekomen, ook de gebruikte methoden en de tactiek zijn van doorslaggevend belang. Renard was hier niet op voorbereid. Natuurlijk deden het ACV en de kerk alles om de eenheid te verhinderen. Ook rechtse ABVV-leiders remden de staking in Vlaanderen bewust af.
De staking werd na 35 dagen opgeheven. De Internationale zingend en onder applaus van diegenen die het werk al vroeger hervat hadden, gingen de stakers de bedrijven binnen. Het was geen nederlaag maar ook geen overwinning. Sindsdien leeft de Belgische burgerij met de schrik van een nieuw ’60-’61. Ze kent nu de macht van de arbeidersklasse. Ook bij de meer bewuste lagen van de arbeidersklasse leeft er na 50 jaar nog altijd zoiets als de ‘geest van ‘60’. De vakbondsleiding en die van de SP.a en PS herinneren zich de staking ook. Het is overigens niet duidelijk wie het meest werd opgeschrikt door de kracht van de arbeidersbeweging, de burgerij, de leiders van de christelijke vakbonden of de socialistische leiders.
De radicalisering van brede lagen van arbeiders en jongeren als gevolg van de algemene staking kreeg een politiek verlengstuk in de eerstvolgende verkiezingen. Die verkiezingen werden gewonnen door de BSP en de KP (Communistische Partij). Gedurende de volgende veertien jaren zullen op één uitzondering na (het kabinet Vanden Boeynants-De Clercq, 1966- 68) de liberalen niet meer aan regeringen deelnemen. De Mouvement Populaire Wallon werd in Wallonië de politieke uitloper van de radicalisering. Vandaag blijven alle vragen die tijdens deze staking werden opgeworpen brandend actueel. Een algemene staking geeft niet automatisch en spontaan de antwoorden op de vragen die ze stelt. Door lessen uit gebeurtenissen zoals de algemene staking van ‘60-’61 te verspreiden en te bediscussiëren, wil Vonk bekomen dat toekomstige gelegenheden om de maatschappij te veranderen ten volle benut kunnen worden.