Na bijna 350 jaar kolonialisme verloor Nederland in 1942 de controle over ‘Oost-Indië aan de Japanse bezetter. Voor de Indonesische bevolking was dit een teken dat er niets ‘natuurlijks’ was aan de Nederlandse overheersing en uitbuiting, dat Aziaten wel degelijk in staat waren om de Europeanen te verslaan.
Op 17 augustus 1945, twee dagen na de capitulatie van Japan, riep de nationalistische leider Soekarno onder druk van strijdbare jongeren de Republiek Indonesië uit. De geest was uit de fles: de Indonesische bevolking begon de strijd voor zelfbeschikking. De Nederlandse heersende klasse zou er echter alles aan doen om Indonesië, een belangrijk wingewest, opnieuw onder controle te krijgen.
In maart 1946 landden de eerste Nederlandse troepen. Dit waren vrijwilligers. Zijn namen het gezag over van Britse en Brits-Indische troepen die in september 1945 waren gekomen om de controle over te nemen van Japan, maar op fel verzet waren gestuit van de lokale bevolking. Intussen vonden er echter voorbereidingen plaats om ook troepen te sturen op onvrijwillige. In april 1946 werd zelfs de Nederlandse grondwet herzien om het sturen van dienstplichtige troepen naar Indonesië mogelijk te maken. Alleen de Communistische Partij Nederland (CPN) stemde tegen.
Dit alles speelde zich af in een situatie waarin er nog grote honger, armoede en woningnood bestond in Nederland na vijf jaar oorlog en fascistische bezetting. Jonge arbeiders en boerenzoons werden nu gemobiliseerd om naar de andere kant van de wereld gezonden te worden om daar een nieuwe oorlog te voeren. De troepen kregen zeer weinig militaire training en de meeste dienstplichtigen kregen oude Canadese en Britse uniformen en wapens, omdat Nederland zelf amper nog een leger had.
Toen in september 1946 bekend werd gemaakt dat er dienstplichtige troepen uitgezonden zouden worden, ontstond grote onrust. Op 21 september vond er een protestdemonstratie plaats in Amsterdam, waaraan ook militairen deelnamen. Deze eindigde met het doodschieten van een demonstrerende arbeider in de winkelstraat Nieuwendijk door de militaire politie. Dit was de druppel die de emmer deed overlopen.
Onder druk van onderop werden er door de nieuw opgerichte Eenheidsvakcentrale (EVC) op 23 september op verschillende locaties in Amsterdam en daarbuiten stakingsbijeenkomsten georganiseerd, om de volgende dag zoveel mogelijk bedrijven plat te leggen als protest tegen de troepenzending. Het zwaartepunt lag in Amsterdam, maar er waren ook stakingen in de Zaanstreek, Velsen, Delft, Groningen en Enschede. Er werd onder andere gestaakt bij grote bedrijven als Fokker, Verkade, Albert Heijn en Bruinzeel.
In Amsterdam ging dit samen met een massabetoging van vele duizenden mensen op het Waterlooplein. Hier werden leuzen geroepen als ‘troepen terug’ en ‘geen man, geen cent voor de koloniale oorlog’. De aanwezige politie durfde niet in te grijpen.
De stakers werden toegesproken door Henk Gortzak, raadslid van de CPN. Hij bedankte de stakers en stelde voor een delegatie naar Den Haag te sturen, terwijl hij de politie waarschuwde om geen geweld te gebruiken. Verder maakte hij duidelijk dat er de volgende dag weer gewerkt moest worden. De delegatie kwam er nooit. Wel ging men weer aan het werk en raakte de beweging haar momentum kwijt.
De rol van de CPN
De CPN speelde zo een dubbele rol. Enerzijds was zij de partij die historisch gepleit had voor ‘Indonesië los van Holland, nu!’. De partij stond voor de vroege Komintern-politiek van anti-imperialisme en onafhankelijkheid van de koloniën. Indonesische onafhankelijkheid zou een grote klap geven aan het Nederlands imperialisme en kapitalisme, wat ook de vijand was van de Nederlandse arbeidersklasse. De CPN had dan ook een basis van moedige arbeiders die niets moesten hebben van de imperialistische politiek en een sleutelrol speelden in de staking en het verdere verzet tegen de militaire acties in Indonesië.
De partij was echter in de late jaren '20 volledig ondergeschikt gemaakt aan de bureaucratie van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie. Deze volgde niet de belangen van de wereldrevolutie, maar van de bureaucratische toplaag in de USSR. De CPN werd een werktuig van de buitenlandse politiek van Moskou. De partij zat in 1946 in het Amsterdamse gemeentecollege en streefde , in overeenstemming met de politiek van Jozef Stalin en de Sovjet-bureaucratie, naar deelname aan de landelijke regering. Dit was Stalins naoorlogse politiek in West-Europa, waar de Communistische Partij tot de regering trad in Italië, Frankrijk, België en Luxemburg. De Geallieerden moesten gesteund worden, in het kader van het verslaan van nazi-Duitsland en Japan. De naoorlogse revolutionaire opwellingen in West-Europa werden door de CP's gekanaliseerd richting een coalitiepolitiek, in plaats van een onafhankelijke revolutionaire politiek.
Er had echter al eerder een koersverandering plaatsgevonden bij de CPN rond Indonesië. Sinds 1938 stond ze niet meer onvoorwaardelijk voor Indonesische onafhankelijkheid, hoewel ze wel tegen de militaire acties was. Dit omdat Stalin toen al een bondgenootschap zocht met de 'democratische' West-Europese landen, tegen de fascistische staten. De CPN wilde een breed 'volksfront' tegen fascisme en wilde de kapitalistische partijen en PvdA niet teveel afschrikken en 'matigde' dus haar Indonesië-standpunt. Vanaf toen waren de enige consistente Nederlandse voorvechters voor Indonesische onafhankelijkheid de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP) van Henk Sneevliet, en de Nederlandse sectie van de Vierde Internationale.
Nasleep
Het gevolg van de rol van de CPN-leiding was dat de staking van 24 september het hoogtepunt van de beweging was, omdat de woede en energie door de CPN-leiders niet in een verdere beweging tegen de militaire acties werd omgezet. Desondanks bleef er verzet bestaan in de vorm van individuele dienstweigering. Bij het eerste uitgezonden schip kwam er 15% van de dienstplichtigen niet opdagen en bij het tweede schip zelfs 22%.
De massastaking van 24 september 1946 is een belangrijk moment uit de Nederlandse klassenstrijd. Het is een ‘vergeten’ politieke staking, die in tegenstelling tot de heldhaftige Februaristaking niet toegeëigend kan worden door de heersende klasse, omdat Nederland zelf in dit geval de bezetter was!
In deze tijd van toenemende belangstelling voor de misdaden van de Nederlandse heersende klasse in de koloniën, is het belangrijk om deze staking weer naar boven te halen. Ze vormt het bewijs dat er wel degelijk protest en verzet was tegen het kolonialisme, dat we niet “met z’n allen toen anders over de zaken dachten”. Nederland was ook toen geen homogeen blok van onderdrukkers, maar een klassensamenleving waarin de werkende klasse zich begon te realiseren dat het geen belang had bij de imperialistische politiek van de kapitalisten.