Minister van Arbeid en Tewerkstelling Frank Vandenbroucke stelde zeer snel niet op een cijfer geëvalueerd te willen worden. Uiteraard beseft men bij de SP.a dat een falen in de opzet van de 200.000 in de eerste plaats afgerekend zal worden op de SP.a en niet op de VLD. Deze cijferdans zegt echter ook iets anders: er is een schrijnend tekort aan arbeidsplaatsen! Zelfs indien de regering zou slagen in haar opzet, dan zijn er nog steeds pakweg 300.000 banen te kort. Bijgevolg kan men moeilijk de schuld van de werkloosheid in de schoenen van de werklozen zelf schuiven. Ongewild heeft Verhofstadt dus opnieuw de overheid geresponsabiliseerd…

Failliet van de heersende tewerkstellingsfilosofie

Hoe wil men nu tot een massale bijkomende werkgelegenheid komen? Deze hamvraag kreeg tot dusver geen duidelijk antwoord. Enerzijds is het risico groot dat er minstens evenveel banen verdwijnen als er bij zouden komen. Anderzijds is steeds duidelijker geworden dat de gekozen aanpak niet noodzakelijk tot resultaten leidt. Iedereen zweert bij hoog en bij laag dat lastenverlagingen tot tewerkstelling leiden. Hoe lager de arbeidskost, hoe meer men aanwerft, is de redenering. Deze aanwerving is echter niet het gevolg van een louter rekenkundige analyse: om aan te werven is er immers iets anders nodig, namelijk een vraag naar goederen en diensten. Vandaag is er geen sprake van productietoename, maar van afname ten gevolge van de recessie en het capaciteitsoverschot waarmee vele bedrijven zitten. De voortgezette productiviteitsgroei maakt hierbij de zaken alleen maar erger, bij ontstentenis van een arbeidsduurvermindering. Er zijn immers steeds minder mensen nodig om evenveel te produceren. Arbeid goedkoper maken is dus een marginale factor: elders verlaagt men eveneens de arbeidskost, wat de effectiviteit van deze aanpak sowieso in tijd beperkt en bovendien iedereen naar omlaag trekt. Lastenverlagingen laten het nettoloon ongemoeid maar hollen de sociale zekerheid uit. In een recente studie van het Planbureau wordt gesteld dat de patronale-bijdragenverminderingen van 1995-2000 tussen de 12.000 en 38.000 nieuwe banen hebben voortgebracht. Met 70.000 euro is de kostprijs per job bijzonder hoog. Dit is meer dan het dubbele van de jaarlijkse globale arbeidskost voor een modale functie. Volgens Verhofstadt is dit cijfer verkeerd, omdat men ook het terugverdieneffect moet incalculeren (fiscale inkomsten, bijkomende koopkracht). Maar als men ervan uitgaat dat deze budgettaire massa gebruikt zou zijn voor een rechtstreekse jobcreatie, dan is het terugverdieneffect niet lager, integendeel. Men had dus met een andere aanpak gerust dubbel zoveel jobs kunnen scheppen met hetzelfde geld en een ander beleid.

Vlaams minister van Arbeid Landuyt stelt dat men nieuwe buitenlandse investeringen moet aantrekken gericht op jobs met een hoge toegevoegde waarde (de hooggeschoolden). Investeringen aantrekken staat niet enkel in functie van de arbeidskost maar van andere factoren: infrastructuur, ligging, scholingsgraad van personeel. Dit zijn zaken “waar we troeven in handen hebben”, dixit Landuyt. Kunnen deze ‘troeven’ volstaan voor een talrijke bijkomende tewerkstelling ? Neen, en dus zullen er velen in de werkloosheid blijven vaststeken. In het verlengde van deze aanpak krijgen we eilandjes van goedbetaalde technici, ingenieurs met ernaast gesubsidieerde laaggeschoolde banen en al dan niet gestigmatiseerde werklozen. De maatschappelijke dualisering zal verder gaan, wat hoegenaamd onaanvaardbaar is.

Beleidsdragers zwijgen in alle talen over het feit dat België voornamelijk de troef van fiscale dumping uitspeelt (1). België heeft in dezen een bijzonder liberale aanpak. In 1985 woog de stock aan buitenlandse investeringen 18 miljard dollar. Vandaag huisvesten wij 482 miljard dollar, dit is 1,5 meer dan Frankrijk. Het merendeel van deze investeringen hebben de vorm aangenomen van holdings (aandelenmaatschappijen en de beruchte coördinatiecentra) die de winsten uit de productie (van hier of elders) kunnen verschuiven via de handel in onderdelen tussen filialen of het lenen van kapitaal voor investeringen aan productie-units. Investeringen die natuurlijk op zeer korte termijn afgeschreven moeten worden... en aldus elk filiaal in een wurggreep houden. Met fiscale dumping trekken we misschien kapitaal aan, maar of diezelfde multinationals daarom ook hun productie naar hier brengen is een ander paar mouwen.

Blijft er de aanpak van nog meer flexibiliteit en nog meer vertijdelijking, nog meer interimwerk en nog minder sociale bescherming (werkloosheidsuitkeringen, minimale regelgeving inzake sociale normen). Deze aanpak is een gevaarlijke illusie. Spanje is een kampioen in de flexibiliteit: tijdelijk werk bedraagt er 31% en deeltijdse arbeid 8,1%, en toch blijft de werkloosheid op 11% hangen. Neem onze noorderbuur Nederland: op de totale tewerkstelling bedraagt het aandeel der tijdelijke contracten 14,3% en dat van de deeltijdse tewerkstelling 42,2%. Toch stijgt de werkloosheid spectaculair, van 2,7% in 2002, 5,3% herfst 2003 en voorspelt men de 8% in 2004. Nochtans is Nederland sinds de jaren ‘80 een kampioen in het afremmen van de loonkosten… Het flexibiliseringsverhaal is uiteindelijk enkel op maat van de bedrijven geschreven. Indien men de arbeidsmarkt verder flexibiliseert krijgen we daarom niet méér jobs maar wél andere jobs, die met onleefbare werkuren, onstandvastige inkomens en gevaarlijke werkomstandigheden (zoals de frequente ongevallen bij subcontractors en interim bewijzen).

Overleg, overleg en nog eens overleg…

Na de ronde tafel over de sociale zekerheid in 2201-2002 volgt een tewerkstellingsconferentie. Topoverleg met alle partners rond de tafel; patroons hebben hun agenda en laten hun eisen duidelijk horen: nog meer flexibel werk, nog meer (para)fiscale voordelen, nog lagere arbeidskosten. Vakbonden schuiven aan tafel “om de schade te beperken”. Met welke eisen? Bij het ABVV is het verlanglijstje niet bijster indrukwekkend: een 4/5 baan voor oudere werknemers, meer dienstverlening aan personen, een werkbonus om de deeltijdse werkval te overstijgen en een Europees herstelbeleid (met meer overheidsinvesteringen). Wat zal dat opbrengen? Oudere werkers mogen 4/5de gaan werken met behoud van inkomen, maar dan wel door de sociale zekerheid bijgepast (dus op kost van het sociaal loon in plaats van het kapitaal); dienstenbanen in de social-profit zijn welkom, maar met welke financiering? Met cheques… dus opnieuw met geld van de sociale zekerheid. De werkbonus doelt op het hoger belonen van deeltijdse arbeid zodat er een écht verschil ontstaat tussen de hoogste werkloosheidsuitkeringen (die van gezinshoofden) en deeltijdse tewerkstelling. Maar wie gaat voor de kinderen van de alleenstaande gezinshoofden zorgen? En waarom moet precies deeltijdse arbeid gepromoveerd worden, en dan nog met geld van de overheid?

Even problematisch is het feit dat iedereen rond de tafel, ook de linkerzijde en de vakbonden, van dezelfde premissen vertrekt: loonkost drukken (al dan niet voorwaardelijk), flexibiliteit verhogen (met verschillende maten en gewichten), de werkzaamheidsgraad verhogen. In een gezamenlijk communiqué van ABVV en ACV wordt met lovende woorden gesproken over de nota van Jan Smets (Hoge Raad werkgelegenheid en Nationale Bank). ABVV en ACV wijzen enkel op de moeilijkheid tegen 2010 een werkzaamheidgraad van 70% te behalen zonder een economische groei van 3%. Vraag is echter of er wel dergelijke werkzaamheidsgraad nagestreefd moet worden. Een hoge werkzaamheidsgraad is iets anders dan een lage werkloosheidsgraad. Een werkloosheidsgraad van 0 of 1 à 2% staat gelijk met volledige werkgelegenheid. Een werkzaamheidsgraad van 70% betekent dat 70% van alle mensen tussen 15 en 64 jaar werkzaam zijn; ook de ouderen, ook de jongeren, ook de vrouwen. Hoe ze werken verdwijnt uit de aandacht. Niemand kijkt nog naar het soort jobs, het aantal werkuren, het gemiddeld verworven inkomen. In de praktijk mondt deze onbereikbare doelstelling uit op een categoriaal beleid gericht op de groepen die het minst werkzaam zijn, bijvoorbeeld de oudere werkers. Dan komen de brugpensioenen in het vizier. Men gaat dan bepaalde categorieën langer aan het werk willen houden, waardoor het arbeidsoverschot nog toeneemt en negatief doorweegt op alle anderen. Gezien de schaarste aan arbeidsplaatsen zal de verhoogde concurrentie op de arbeidsmarkt immers iedereen aanzetten zijn/haar eisen inzake werk, verloning e.d. naar omlaag te brengen. De arbeidsmarktparticipatie verhogen wordt verdedigd om de verhouding tussen het aantal actieven en niet-actieven op te trekken, dus om de sociale zekerheid veilig te stellen qua financiering. Dit is een rookgordijn, want tezelfdertijd haalt men inkomsten uit de sociale-zekerheidskas; anderzijds laat men kapitaal ongeroerd.

Ons besluit bij dit alles is er een op drie niveaus:

1) De vakbonden en de sociale bewegingen moeten hun autonomie heroveren.

Gedurende vier jaar gaan tafelen over het banenbeleid is de beste manier om het gevoel van machteloosheid te versterken, dit terwijl het ongenoegen hoe dan ook zal toenemen! Dit zal zich op een of andere manier wreken, in anti-syndicalisme of via extreem-rechts.

2) Een vuist maken voor werk vereist duidelijke eisen gefundeerd op een correcte analyse:

- overal moeten de bestaande banen verdedigd worden met een degelijke sociale bescherming en sociale kwaliteitsnormen (loon, uren, statuut); geen sociale dumping!

- ontslagen en sluiting mogen onder geen beding nog tot een sociaal bloedbad leiden: vetorecht voor syndicale delegatie bij elke herstructurering; inkomens- en werkgarantie zolang er niet elders een gelijkwaardige job wordt aangeboden!

- nationalisatie onder arbeiderscontrole van bedrijven die sluiten zonder schadeloosstelling (want anders is de overheid een ambulance voor het kapitaal, zoals het geval was met de staalnijverheid).

- in plaats van de chantage van multinationals te aanvaarden, moet de overheid duidelijk maken dat wij geen economische dictatuur kunnen aanvaarden. Aangegane verbintenissen moeten gerespecteerd worden, overheidssteun moet men terugvorderen bij contractbreuk (cfr. Ford Genk).

- voor zover er niet eensklaps 600.000 banen geschapen kunnen worden is het beter een degelijk statuut voor de werklozen te behouden dan dit in te ruilen voor een slechte baan met een nepcontract; geen dwangarbeid of sancties voor werklozen, geen verkorting van de uitkeringsduur.

- bijkomend werk moet rechtstreeks geschapen worden (of onder stringente controle van de syndicale delegatie en de arbeidsinspectie); niet via bijdragenverlagingen voor de sociale zekerheid maar via een tewerkstellingsfonds gespijsd met een vermogensbelasting en de teruggevorderde gelden.

- collectieve arbeidsduurvermindering zou opnieuw op de agenda gebracht moeten worden, voor alle bedrijven moet de 35 uur de standaardnorm worden; ADV zonder flexibilisering en loonverlies, met bijkomende aanwervingen en het upgraden van deeltijdse tewerkstelling naar nieuwe verkorte voltijdse tewerkstelling; hetzelfde tewerkstellingsfonds kan, na onafhankelijke expertise, arbeidsherverdeling financieren in zeer specifieke gevallen.

- een sociaal plan met nuttige openbare investeringen in vervoer, huisvesting, gezondheid, onderwijs enzovoort op basis van de sociale behoeften zal niet alleen massaal banen scheppen, maar ook de kwaliteit van het leven verbeteren; een dergelijk plan zal gefinancierd moeten worden door het geld te halen waar het zit!

3) Naar een veelkleurige interprofessionele en maatschappelijke campagne voor werk:

De vakbonden en sociale bewegingen zouden een brede informatie- en sensibiliseringscampagne moeten uitwerken als tegengewicht op het begrijpelijke gevoel van onmacht bij werkers, werklozen en hun gezinnen. Een campagne met lokale debatten in de wijken, informatievergaderingen op het werk moet het vertrouwen in een alternatief weer opkrikken. Een dergelijke campagne zal moeten uitmonden in betogingen en nationale stakingsdagen. Men kan niet per bedrijf of per streek strijden tegen de werkloosheid. Elke versnipperde strijd moet gebundeld worden op basis van een analyse en een eisenplatform dat een perspectief biedt voor een reële lotsverbetering.

Voetnoten : (1) Revue de l’OFCE n°86, juli 2003.

Wat zegt het cijferplaatje van augustus 2003? (bron www.meta.fgov.be)

Het aantal uitkeringsgerechtigde volledige werklozen (UVW's) bedroeg in augustus 2003 437.186 eenheden. In vergelijking met twaalf maanden geleden is dat een stijging van 41.268 eenheden of 10,4%. Deze stijging doet zich voor in elk gewest: in Vlaanderen gaat het om 21.797 eenheden (of + 13,8%) , in Wallonië om 9.853 eenheden (of + 5,2%) en in Brussel om 9.618 eenheden (of +19,1%). Deze stijging van het aantal UVW’s is het resultaat van een stijging bij de mannen van 24.054 eenheden (of +13,3%) en een stijging bij de vrouwen van 17.214 eenheden (of + 8%).

De jeugdwerkloosheidgraad (min 25 jaar) bedraagt 20%; deze steeg in vergelijking met augustus 2002 met 7.650 eenheden tot 86.045 eenheden (36.544 in Vlaanderen, 39.859 in Wallonië en 9.642 in Brussel).

Het aantal oudere werklozen, niet ingeschreven als werkzoekend, bedraagt 163.882 eenheden (89.118 in Vlaanderen, 58.343 in Wallonië en 16.421 in Brussel), 4.310 minder dan in augustus 2002 (daling met 2,6%).

De langdurige (meer dan 2 jaar) werkloosheid ligt nu op 156.134 eenheden (39.900 in Vlaanderen, 92.924 in Wallonië en 23.310 in Brussel). Ten opzichte van augustus 2002 gaat het hier om een stijging met 10.114 eenheden (of +6,9%).

Het totaal aantal niet-werkende werkzoekenden, op 31 augustus 2003 (579.714 eenheden waarvan 243.477 in Vlaanderen, 254.303 in Walloniëen 81.934 in Brussel), vertoont een stijging van 54.522 eenheden (of +10,4%) t.o.v. augustus 2002 (+27.771 eenheden in Vlaanderen, +17.917 in Wallonië en + 8.834 in Brussel).

De mannelijke werkloosheidsgraad ligt nu op 11,1% (1,2% hoger dan in augustus 2002), de vrouwelijke op 16% (1,4% hoger dan in augustus 2002). De totale werkloosheidsgraad bedraagt 13,3%, of 1,4% hoger dan in augustus 2002. Deze werkloosheidsgraad vertoont grote verschillen per gewest: in Vlaanderen bedraagt deze 9,5% (7,8% bij de mannen en 11,7% bij de vrouwen), in Wallonië 18,1% (14,8% bij de mannen en 22,2% bij de vrouwen) en in Brussel 20,3% (20,3% bij de mannen en 20,4% bij de vrouwen).