Op de vooravond van de grote beurscrash van 1929 vroeg een journalist aan een speculant hoe hij zoveel geld kon verdienen op de aandelenmarkt. Het antwoord luidde: "Een investeerder koopt General Motors aan 100 $ (hij bedoelde een aandeel van GM), verkoopt het voor 150 $ aan een ander, die het op zijn beurt doorverkoopt aan 200 $. Zo verdient iedereen geld."

Dit lijkt wel pure magie, maar het werkt, toch voor een tijdje... In een 'bull market' (haussier) zoals in de periode 1925-1929 bleven vrijwel alle aandelenwaarden alsmaar stijgen. Binnen die periode verdrievoudigden de prijzen van de industriële aandelen in de VS. En het is weer gebeurd. In 1982 bereikte de Dow Jones index van de Amerikaanse aandelenkoersen de grens van 1000. Vandaag bewegen de aandelenprijzen zich als een jojo rond de 11.000 grens. Gedurende het grootste gedeelte van die periode konden 'investeerders' gewoon achterovergeleund toekijken hoe ze elk jaar gemiddeld 15% rijker werden.

Tegen het einde van 1928 stak uittredend president Coolidge zijn zelfvoldoening niet onder stoelen of banken. "Nog nooit is het Amerikaanse Congres bijeengekomen om een State of the Union vast te stellen met zulke gunstige vooruitzichten als vandaag," hief hij zijn speech aan. "Op het thuisfront heerst rust en tevredenheid... en nog nooit waren er zoveel achtereenvolgende jaren van voorspoed."

Vandaag proberen experten net als in 1929 ons te verzekeren dat 'de markt fundamenteel gezond' is. Marxisten zijn van oordeel dat wat naar omhoog gaat, ook naar beneden komt.

Om de ogenschijnlijk mysterieuze bewegingen van de beurs te begrijpen moeten we uitgaan van de basisbeginselen. Het kapitalistisch systeem is gebaseerd op het onttrekken van meerwaarde (onbetaalde arbeid) aan de arbeidersklasse tijdens het productieproces. De kapitalisten bezitten de productiemiddelen, hoofdzakelijk in de vorm van aandelen. Een aandeel van een onderneming is eenvoudigweg een stukje papier die de eigenaar regelmatig recht geeft op een dividend. Een dividend is een deeltje van de bedrijfswinst dat aan de aandeelhouder wordt uitgekeerd. Dit dividend kan op zijn beurt niets anders zijn dan een deel van de onbetaalde arbeid van de arbeidersklasse.

Eens de aandelen van een onderneming genoteerd zijn op de beurs, gaan ze van hand tot hand. Het bedrijf in kwestie ontvangt niets van de verkoopprijs van het aandeel. Indien ik een tweedehands aandeel van Ford koop, profiteert Ford daar niet meer van dan wanneer ik een tweedehands auto van Ford koop. Natuurlijk kan een bedrijf nieuwe aandelen uitgeven om nieuwe investeringen mee te investeren. Maar sinds de Tweede Wereldoorlog is dit slechts een onbeduidende bron van investeringsfinanciering, vooral in de Anglo-Saksische landen. De belangrijkste fondsen zijn ofwel afkomstig van winsten die opnieuw worden geïnvesteerd, of van bankleningen. In Groot-Brittannië is aandelenkapitaal al enige jaren een negatieve bron van bedrijfsfinanciering omdat bedrijven geld spendeerden aan het terugkopen van eigen aandelen.

Aandelen zijn dus niets meer dan gekleurde briefjes die men op de beurs verhandelt. Hoe schatten speculanten de aandelenwaarden? De reden om aandelen te bezitten is dat ze recht geven op dividenden. De prijs van een aandeel weerspiegelt dus toekomstige winstgevendheid. Maar indien men verwacht dat de winsten zullen stijgen, zal ook de prijs van de aandelen stijgen omdat speculanten zich erop storten. Naarmate de zeepbel verder groeit, winnen de speculanten hoe dan ook, ze strijken zowel dividenden op en de waarde van hun aandelen stijgt. We krijgen dus een interessante situatie: de prijs van de aandelen gaat omhoog omdat mensen ze kopen, en mensen kopen aandelen omdat de prijs ervan omhoog gaat.

De kuddegeest onder de handelaars kan wegens allerlei omstandigheden aanleiding geven tot panieksituaties. De gezondheid van de beurs is in laatste instantie een weerspiegeling van de winstgevendheid binnen de reële economie, ook al kunnen er tijdsverschillen ontstaan in beide richtingen, vooraleer ontwikkelingen in de reële economie zich ook voelbaar maken binnen de vier muren van een beursgebouw.

Eens de markt in de lift zit, beginnen de 'dierlijke instincten' (zoals Keynes ze noemde) van de ondernemers de boel over te nemen. Iedereen wil rapen wat er te rapen valt, tenminste... indien er veel te rapen valt. Een orgie van zwendel is het resultaat. Dit wijst erop dat de economische hausse zijn top bereikt. Dit beschouwde men als een natuurlijk stadium in de economische cyclus. Het werd beschreven in het klassieke boek van Kindelberger 'Manies, panieken en crashes'. In de jaren '20 vlogen de grondprijzen in Florida de pan uit: een stuk grond dat in 1914 1.500 $ kostte, steeg tot 1,5 miljoen $ in 1926, zelfs indien deze grond niet meer was dan een stuk moeras! (dit bepaalde stuk, heeft ten gevolge van de onvermijdelijke en spectaculaire ineenstorting van de grondprijzen tot op vandaag de dag nog steeds de prijs van 1926 niet bereikt).

Ineenstorting

Zowel voor 1929 als erna zijn er nog speculatieve oplevingen geweest. De kapitalisten die eraan deelnemen zijn niet dom. Hun systeem daarentegen wel. De Chicago Tribune legde het in 1890 als volgt uit: "De ruïnes die overblijven na elke ineenstorting zijn het werk van mannen die eigendommen kochten aan prijzen waarvan ze perfect wisten dat ze fictief waren, maar die bereid waren dergelijke prijzen te betalen omdat ze eenvoudigweg wisten dat ze nog een grotere dwaas konden vinden die het eigendom aan een nog hogere prijs zou overnemen."

Vandaag zijn we dit punt binnen de cyclus reeds voorbij. Net als in de jaren '20 heeft de huidige periode soortgelijke creaturen voortgebracht als Calvin Coolidge, die in de illusie verkeren dat de goede tijden eeuwig zullen blijven duren. Ze hebben het over het 'nieuwe paradigma': een nieuw tijdperk van kapitalistische hoogconjunctuur is in de maak. Ouwe rotten in het vak weten dat wanneer deze praatjes aan de gang zijn het tijd is om te verkopen. Samuel Brittan schreef in de afgelopen periode enkele artikels in de Financial Times, die de theorie van het nieuwe paradigma zwaar op de korrel namen: "Larie en Apekool" en "Zeepbellen barsten echt". De unit die zich bezig houdt met economische analyses bij HSBC, de voormalige Midland Bank, zegt: "Vrijwel alle sleutelindicatoren van de VS staan in het rood" en "Indien dergelijke bellen barsten schijnt een zachte landing nooit binnen bereik te zijn." De Financial Times tenslotte publiceerde in augustus als deel uit een reeks klassieke economische werken Charles Mackay's "Buitengewone populaire waanbeelden en de gekte van mensenmenigten", zonder bijbedoelingen uiteraard...

Naar omlaag

Een bijkomstig probleem of oprisping kan een economische hoogconjunctuur omtoveren tot een crash, wanneer de tijd er rijp voor is, zoals we zullen zien. Dan krijgen we een andere interessante situatie. Speculanten verkopen aandelen omdat de prijzen dalen, en de prijzen dalen omdat mensen de aandelen verkopen. De hele film van de economische opleving wordt van achter naar voor afgespeeld.

Ernstige analisten probeerden de Wall Street Crash uit te leggen als een gevolg van een beslissing van de Massachusetts Department of Public Utilities, die de elektriciteitsmaatschappij Boston Edison verbood om aandelen te "verwateren" door ze in vieren te delen. Anderen schreven de crash toe aan het bankroet in september van de Clarence Hatry groep, die in Groot-Brittannië onderdelen voor verkoopautomaten produceerde. Indien een dergelijk voorval in staat is een wereldwijde vernietigende depressie te veroorzaken, die op zijn beurt de weg baande voor Hitler en de Tweede Wereldoorlog, dan bestaat er geen grotere veroordeling van de irrationaliteit van het kapitalisme. Natuurlijk ging het hier louter om een oppervlakkige storing die geen enkel gevolg zou gehad hebben indien de economie in een opgaande fase verkeerde. Ruzies over de buit tussen kapitalisten onderling zijn immers een permanent kenmerk van het kapitalisme. Neuzend door al die verklaringen mijmert Galbraight over de vertrouwenscrisis: "Wat juist aan de bron lag van al deze twijfels weten we niet, maar het is ook niet zo belangrijk om weten." Het feit is dat dergelijke incidenten op hun best de crisis in gang zetten, maar ze zijn er niet de oorzaak van.

Dan heb je de theorie dat de crash een uitdrukking was van paniek. Welja, dat was het ook. Het boek van Galbraight over de Grote Crash van 1929 gaat vooral over Wall Street, niet over de reële economie. Hij beschrijft de stemming op de beurs op donderdag 24 oktober als volgt: "Op die dag wisselden 12.894.650 aandelen van hand, waarvan veel tegen prijzen die de dromen en hoop van degenen die ze bezaten aan scherven sloegen. De paniek duurde niet de hele dag. Het was een fenomeen van de ochtenduren... door de onzekerheid probeerden steeds meer mensen te verkopen. Anderen, die niet meer in staat waren te reageren op telefoontjes van het laatste ogenblik, waren uitverkocht. Tegen halftwaalf had de markt zich overgeleverd aan een blinde, meedogenloze angst. Er was inderdaad paniek."

Maar de paniek was geworteld in de ineenstortende winsten van de bedrijven waarvan de aandelen tegen steeds lagere prijzen van de hand gingen. Mensen die geen verklaring hebben voor gebeurtenissen beroepen zich vaak op "de massapsychologie". Maar door alles uit te leggen, leggen ze in feite niets uit. Galbraight beschrijft de gebeurtenissen vanaf de allereerste oprisping tot de meltdown van zwarte donderdag 29 oktober. De beursverrichtingen gingen al in dalende lijn gedurende september en het jaar ervoor waren er enkele paniekaanvallen geweest. Dierlijke instincten en kuddegeesten kunnen verklaren waarom aandelenwaarden uitstijgen boven de objectieve mogelijkheden van het verdienen van geld op de rug van de arbeidersklasse. Oktober 1929 toonde aan dat ze ook onder die waarden kunnen duiken. Maar deze houding verergert alleen maar de schommelingen eigen aan een economie gebaseerd op winstbejag.

Een andere verklaring voor de crash was het fenomeen van 'handel in de marge'. In de jaren '20 was het de gewoonte van speculanten om aandelen te kopen door enkel een klein gedeelte van de nominale waarde van het aandeel in klinkende munt te betalen, terwijl de rest wel zou volgen. Dit kon toch geen kwaad in een stijgende markt? Binnen drie maanden was het aandeel toch meer waard dan nu. Dit klinkt zeer geheimzinnig, maar het is ongeveer hetzelfde als op de poef drinken. Het is krediet, lenen... Of juister: het is gokken met geld van een ander. Het is hetzelfde als een lening aangaan bij de bank en het geld inzetten op de paardenkoers. Zolang je paard wint heb je geen probleem om de bank terug te betalen. Maar wat als het verliest?

Tussen 1925 en 1929 wonnen alle paarden in Wall Street. Dit is nu eenmaal de situatie op een 'bull market' (haussier). Maar om het wat interessanter te maken, kunnen alle paarden op een goede dag ook verliezen, zonder dat hiervoor een duidelijke verklaring is. Alle aandelen gaan omlaag in wat men een 'bear market" (baissier) noemt.

Catastrofe

Deze 'uitleg' van 'handel in de marge' verklaart de plotse trendomkering niet. Het helpt bij de verklaring waarom de trendbreuk zo catastrofaal was en zo veralgemeend. Het legt uit waarom stockbrokers uit de Hudson rivier werden opgevist met hun zakken vol waardeloze aandelen. 'Handel in de marge' was gokken met geld van een ander. Zo sleurde ze bredere lagen mee in de goot. Ze deed de ineenstorting op de beurs overlopen naar de rest van de economie door in heel korte tijd heel veel mensen veel armer te maken. Maar gokken met andermans centen is eigen aan kapitalistische financiering. In de handel spreekt men van een hefboomeffect. Dit was precies de handelswijze van het hedgefonds Long-term dat vorig jaar werd uitgekocht omdat het op de rand van bankroet stond. Het is ook de manier waarop hedgefondsen geld verdienen en waarom het ons allemaal aangaat wanneer ze dit niet langer doen.

Krediet

Het zou een fout zijn om te diep in te gaan op de 'uitleg' die de kwakzalvers van de 'haute finance' geven. "Het probleem met al die redeneringen is de snelheid waarmee de ineenstorting van de productie plaatsvond en het feit dat dit ruime tijd voor de beurscash begon. De industriële productie viel van 127 in juni tot 122 in september, 117 in oktober, 106 in november en 99 in december. De automobielproductie viel terug van 660.000 eenheden in maart 1929 tot 440.000 in augustus, 416.000 in september, 319.000 in oktober, 169.500 in november en 92.500 in december. Geen kwantiteitstheorie over geld of autonome shifts in het koopgedrag, met of zonder een beurscrash, kunnen instaan voor dergelijke bruuske bewegingen. Ze vergen een ouderwetse theorie over de instabiliteit van het kredietsysteem."

Dit citaat komt uit de klassieker van Kindelberger 'Manies, panieken en crashes'. Hierin voert hij een polemiek tegen de conventionele monetaristische en Keynesiaanse verklaringen over de depressie. We moeten aan zijn laatste zin een correctie toevoegen. Wat we nodig hebben is een ouderwetse theorie over de instabiliteit van het kapitalistisch systeem. En dit begint met zijn vermogen om winst te genereren. Indien we uitgaan van de fundamenten, zien we dat de winst in de industrie met 154% toenam tussen 1924 en 1929. Maar de industriële aandelen verdrievoudigden in waarde gedurende dezelfde periode. Tegen 1929 had het systeem zijn mogelijkheden om de winsten nog verder op te drijven uitgeput en de beurs liep op lucht.

Kindelberger is correct om de rol van het krediet in kaart te brengen, maar hij ziet de bredere sociale context niet. Welke leek in het marxisme slaat niet wanhopig de armen in de lucht wanneer hij het Kapitaal opent en een ogenschijnlijk nutteloze discussie aantreft over hoe in een 'waar' private arbeid zich manifesteert als zijn tegengestelde, sociale arbeid. Maar het punt dat Marx maakt is dat er een arbeidsverdeling is, alleen is in een kapitalistische wareneconomie onze onderlinge afhankelijkheid onherkenbaar. In de jaren '20 was een goed gevestigde wereldwijde arbeidsverdeling, waarbij de VS de meeste auto's ter wereld produceerde terwijl Maleisië gespecialiseerd was in de export van tin en rubber. Elke ingenieur kan uitrekenen hoeveel tin er nodig is voor de productie van één auto en hoeveel voor 660.000 auto's (de Amerikaanse productie van maart 1929). Het is nog gemakkelijker om te berekenen hoeveel rubber in een band gaat. Maar onder het kapitalisme maakt niemand die berekeningen, dat zou in een planeconomie wel gebeuren. Niemand weet hoeveel auto's, tin of rubber de wereld precies nodig heeft. In een wereldeconomie, gedomineerd door warenproductie, ploegen de individuele kapitalisten hun eenzame groeven, met als enige bekommernis geld verdienen.

Onderlinge afhankelijkheid

Toen de autofabrikanten arbeiders begonnen te ontslaan en tegen december nog amper 92.000 auto's van de banden rolden, was dit ook slecht nieuws voor de arbeiders in de tinmijnen en rubberplantages in Maleisië. Het kleine probleem in Detroit mondde uit in een wereldwijde crash. Kredietverlening veralgemeent zowel locale problemen als locale voorspoed. Het stort ons allen in dezelfde poel, of we het nu leuk vinden of niet. Krediet is een van de manieren waarop we allen radertjes worden binnen één en dezelfde wereldeconomie. Het is een manier waarop achter onze rug een wereldwijde arbeidsverdeling werd gevestigd.

We hebben gezien dat de economist Thomas Wilson het bij het rechte eind had toen hij opmerkte dat een crisis van de aandelenmarkt "vooral de verandering die al duidelijk was in de industrie weerspiegelde". Maar de financiële ineenstorting reageerde op zijn beurt op de economische fundamenten. Tegen 1929 waren anderhalf miljoen mensen betrokken bij beursverhandelingen. Het waren vooral de kleine lui die werden weggespoeld op zwarte donderdag. Wanneer deze gewone mensen verplicht waren hun buikriem aan te halen tot ze bijna in tweeën splitsten, konden ze bezwaarlijk nog elk jaar een nieuwe auto kopen. Waarschijnlijker was dat ze hun auto verkochten om uit de puree te geraken. Dit mooie aanbod van zo goed als nieuwe wagens hapte nogmaals een stuk uit de markt van nieuwe auto's en jobs van autoarbeiders. Dit nieuwe stukje slecht nieuws was al snel te horen in Maleisië. De les van 1929 was: we zitten allen in hetzelfde schuitje. De crisis startte in de reële economie, niet op Wall Street. De beurscrash verslechterde de toestand op het industriële vlak in de VS en uiteindelijk doorheen de hele wereld waar goederen geproduceerd en geruild worden.

Er kwam een neerwaartse spiraal op gang in de productie, handel en geldcirculatie. In 1932 telden de VS 15 miljoen werklozen, dat op een totale arbeidskracht van 45 miljoen. Tegen het begin van 1933 was het nationaal inkomen van de VS met een derde gekrompen. De wereldhandel in dit jaar bedroeg minder dan een derde van het niveau van 1929. Vooral Duitsland was hard getroffen door de beurscrash en de daaropvolgende depressie. Indien de industriële productie in 1929 100 bedroeg, was dit in 1932 nog 53. Dit cijfer in combinatie met het falen van de arbeidersleiders om hierop adequaat te reageren leidde rechtsreeks tot het aan de macht komen van Hitler.

Banken op de fles

De meeste mensen bewaren hun geld in een bank. Indien teveel mensen hun geld verliezen, gaan banken bankroet. In die periode gingen in de VS alleen al ongeveer 9000 banken op de fles. De banken probeerden wanhopig overeind te blijven door meedogenloos hypotheken te executeren en een spoor van vernieling achter te laten onder de boeren, vooral in de zuidwestelijk gelegen staten. En wanneer de banken over kop gingen, waren de mensen die er hun geld in bewaarden hun centen kwijt, enz.

In 1931 ging de Oostenrijkse Kredit Anstallt Bank, overladen met schuld, op de fles. De daaropvolgende kettingreactie van faillissementen maakten de crisis in Europa nog erger. In Groot-Brittannië veroorzaakte dit bankroet een speculatiegolf tegen het pond. De schatkist drong aan bij de Labour minderheidsregering van Ramsay MacDonald haar verantwoordelijkheid op te nemen tegenover de internationale financiers door te snoeien in de overheidsuitgaven: in uitkeringen, leraren- en ambtenarenlonen...Vandaag zou men dit een verantwoord begrotingsbeleid noemen. De Labour regering splitste, trad af en werd vervangen door een regering van Nationale Eenheid waarin ook renegaten van Labour zetelden. Haar politieke taak bestond erin haar laars te planten in de nek van de werkende bevolking. De politieke gevolgen van de crash en de daaropvolgende depressie waren groot. Ze veranderden het aanschijn van de planeet.'

'Zal het opnieuw gebeuren?' is eigenlijk een onjuiste vraag. De juiste vraag is: 'Wanneer zal het gebeuren?'. Het slechte nieuws over bull markten (haussiers) van 1929 is: hoe hoger ze gaan, hoe harder ze vallen.